Afgunst is een buitengewoon pijnlijke emotie. Wat is het nu precies dat haar zo pijnlijk maakt? Waarom doet het ons pijn om te zien dat het iemand anders goed gaat? In de kern komt het hierop neer: we menen inferieur te zijn aan de ander. We hebben het gevoel dat we er in vergelijking met de ander maar schril bij afsteken. We voelen ons verongelijkt; een noodzakelijke voorwaarde voor het ontstaan van afgunst is dat mensen zichzelf met anderen vergelijken.
Rob Compaijen (1986) is als universitair docent filosofie werkzaam aan de Protestantse Theologische Universiteit. Zijn onderzoek richt zich onder andere op existentialisme, emoties, aandacht en onthechting. Afgunst, waar dit een voorpublicatie van is, is zijn eerste Nederlandstalige boek.
Vergelijkingsmachines
Mensen vergelijken zichzelf veelvuldig met anderen. De Amerikaanse psycholoog Susan Fiske beschrijft mensen zelfs als ‘vergelijkingsmachines’. We proberen in te schatten waar we staan ten opzichte van anderen, en dat niet alleen met betrekking tot degenen die we onlangs hebben leren kennen (bijvoorbeeld nieuwe collega’s of nieuwe teamgenoten), maar ook met betrekking tot hen met wie we al heel lang samenleven (bijvoorbeeld vrienden, broers of zussen). Inkomen, carrière, gewicht, woning, kleding, of we kinderen hebben, of we een relatie hebben, hoe de band is met onze ouders, welke reizen we hebben gemaakt, artistieke kwaliteiten, intelligentie, gezondheid, het aantal doelpunten dat je het afgelopen seizoen maakte, het aantal vogelsoorten dat je in Nederland hebt gezien – de lijst is eindeloos.
Even tussendoor… Meer lezen over de filosofie van emoties? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
Het is onvermijdelijk dat we onszelf met anderen vergelijken, betoogt ook Max Scheler (1874-1928) in zijn boek Het ressentiment in de moraal (1912). Onderling vergelijken, voegt hij eraan toe, kan echter twee grondvormen aannemen en afgunst hangt samen met de ene maar niet met de andere vorm. In de ene vorm maken we onze eigenwaarde afhankelijk van onze vergelijking met anderen. Hoeveel ik in mijn eigen ogen waard ben, hangt af van waar ik sta ten opzichte van de ander. Aangezien afgunst ten diepste draait om een gewond gevoel van eigenwaarde, kan ze ontstaan wanneer onderling vergelijken deze vorm aanneemt. Maar onderling vergelijken hoeft niet deze vorm aan te nemen. Wanneer we reeds een robuust gevoel van eigenwaarde bezitten, stelt Scheler, dan gebruiken we de onderlinge vergelijking niet om onze eigenwaarde te bepalen. Als we dan vaststellen dat sommige mensen succesvoller of mooier zijn dan wijzelf en andere niet, raakt dat ons niet in ons wezen, inspireert het ons niet tot afgunst of hoogmoed.
Inferieur
Wanneer we onszelf met anderen vergelijken, plaatsen we onszelf bijna altijd ofwel boven ofwel beneden de ander. Die inschatting van inferioriteit of superioriteit hoeft vanzelfsprekend niet accuraat te zijn; we kunnen ons vergissen. Welnu, wanneer we de ander beneden onszelf plaatsen, dan treedt afgunst niet op. Afgunst is niet gericht op degenen die we in een bepaald opzicht als inferieur aan onszelf beschouwen. We benijden de mensen niet die in huizen wonen die we als minder mooi of aangenaam beschouwen dan onze eigen woning, we zijn niet afgunstig op degenen die minder gepresteerd hebben in hun loopbaan dan wijzelf. In zulke gevallen zijn we vaak opvallend onverschillig: doorgaans merken we ons voordeel ten opzichte van hen op en vervolgen onze weg zonder er nog veel aandacht aan te besteden. Het is ook mogelijk dat we medelijden voelen, of dat we met enige voldoening opmerken dat we, in dit opzicht althans, boven de ander staan. Medelijden en hoogmoed liggen soms opmerkelijk dicht bij elkaar.
Maar, zo zou iemand zich af kunnen vragen, is het écht onmogelijk om afgunstig te zijn op iemand die we beneden onszelf plaatsen? Laten we ons de volgende situatie voorstellen. Je hebt een collega die minder ervaring heeft dan jij, een lagere functie bekleedt, minder goed in het team ligt en van wie je bovendien meent dat hij minder getalenteerd en minder intelligent is dan jijzelf. Als dit het gehele verhaal is, dan lijkt het inderdaad uitgesloten dat je afgunstig zult zijn. Maar stel je nu eens voor dat deze collega door jullie leidinggevende geprezen wordt voor zijn prestaties, terwijl ze jouw prestaties (die, goedbeschouwd, veel beter zijn) onbenoemd laat. Het is heel voorstelbaar dat je nu afgunst zult voelen. Je afgunst heeft in dat geval betrekking op de erkenning die hij wel en jij niet krijgt – en in dat opzicht sta je voor je gevoel in de schaduw van je collega, heb je het gevoel dat hij boven jou staat.
Onze afgunst kan ook betrekking hebben op degenen die in zekere zin nog beneden ons staan, maar bezig zijn met een opmars. Francis Bacon (1561-1621) schrijft over deze situatie: ‘Oude adel staat bekend om haar afgunst jegens opkomend jong bloed, want de afstand wordt dan gewijzigd. Het gaat als met gezichtsbedrog waardoor zij denkt terug te vallen wanneer het ander opkomt.’ Wanneer je ziet dat anderen die nu nog beneden je staan meer progressie boeken dan jijzelf, kun je, zo redeneert Bacon, het gevoel hebben zelf achteruit te gaan. Je meent in dat geval dat hun progressie jouw positie overschaduwt, en in dit opzicht heb je het gevoel inferieur aan hen te zijn.
Saul en David
Een verhaal waarin we deze dynamiek terugzien, is de getroebleerde verhouding tussen Saul en David, zoals verteld in het Bijbelboek 1 Samuel. Saul is koning over het volk Israël en behaalt grote successen in de strijd tegen omringende volken. Wanneer hij God op een gegeven moment ongehoorzaam is, keert God zich van hem af. God kiest de jonge David uit als de nieuwe, ware leider van Israël. Aangezien Davids zalving tot koning in het geheim voltrokken is, weet Saul echter niet dat er een nieuwe koning is. David vindt zijn weg naar het hof van Saul, wordt daar aangesteld en is zeer succesvol als legeraanvoerder in de strijd tegen de Filistijnen. Wanneer hij op een dag met zijn troepen terugkeert van het strijdveld trekt het volk eropuit om hem toe te zingen. ‘Saul versloeg ze bij duizenden,’ zingen ze, ‘David bij tienduizenden’. Saul wordt verteerd door afgunst. Als David even later aan het hof op zijn harp speelt, probeert Saul hem met een speer te doden.
Tekst loopt door onder afbeelding
In een gravure van Lucas van Leyden (1494-1533) zien we dit tafereel verbeeld. De oude Saul – koning in naam, vorst van het hof, gezeten op de troon – bevindt zich letterlijk lager dan de staande David. Saul is in de greep van ‘afgunst jegens opkomend jong bloed’: hij ziet zichzelf als koning en David als zijn dienaar, maar weet zich desondanks inferieur aan zijn jonge rivaal. Saul heeft zijn blik van David afgekeerd; hij kan het succes van die laatste blijkbaar niet aanzien. Tegelijkertijd laat de op David gerichte speer zien dat hij op vijandige wijze op hem gefocust is. Sauls ogen staan scheef en zijn indringende blik is een duidelijk voorbeeld van het boze oog. En om Sauls afgunst nog eens te onderstrepen, zien we rechts onder de speer, op de zijkant van de troon, het oerverhaal over deze pijnlijke emotie: de moord van Kaïn op Abel.
Wie afgunstig is, verlangt niet slechts naar datgene wat een ander bezit, is niet slechts iemand aan wie iets waardevols ontbreekt. Het is iemand die – precies omdát de ander iets waardevols bezit waaraan het hem- of haarzelf ontbreekt – zichzelf als minderwaardig of inferieur aan de ander ziet.
Dit is een bewerkt fragment uit Afgunst. Een filosofie van een pijnlijke emotie van Rob Compaijen, dat op 15 mei 2024 verschijnt bij uitgeverij Boom.
Afgunst. Een filosofie van een pijnlijke emotie
Rob Compaijen
Boom
240 blz.
€ 24,90