Wanneer we tegenwoordig over wijsheid spreken heeft dit woord een archaïsche, wat plechtige klank. Dat was ook al het geval toen tegen het einde van de vijfde eeuw voor onze jaartelling mensen zich wijs-geer oftewel philo-sophos begonnen te noemen. ‘Wijsheid’ was geen gangbaar woord uit de omgangstaal, maar een term ontleend aan dichters.
Aanvankelijk gebruikte men de term ‘wijs’ (sophos) om iemand aan te duiden die in een bepaalde discipline knap of bekwaam was, een meester in zijn vak: iemand die door deskundigheid bewondering afdwingt. Dit kon zijn in om het even welk vak: zo werd Phidias een knap (sophos) beeldhouwer genoemd. Maar vooral bewonderde men als sophos wie uitblonk in die disciplines waarin het veeleer op intellectuele dan op lichamelijke vaardigheid aankomt, bijvoorbeeld een bekwaam arts of een knap stuurman. Ook wanneer het om een handwerk ging waardeerde men de vakkennis (techné) die hieraan ten grondslag ligt hoger dan de handenarbeid zelf.
In de eerste twee hoofdstukken van Metafysica Alfa geeft Aristoteles een verantwoording van zijn opvatting over wijsheid en wijsbegeerte. Hij gaat uit van de vaststelling dat alle mensen van nature streven naar kennis, niet om louter praktische redenen maar om het plezier dat ze erin vinden iets te weten waarvan ze voorheen onwetend waren. Alle mensen zijn van nature begerig te weten: in die zin is het verwerven van wijsheid de hoogste verwezenlijking van hun natuur. Deze drang naar kennis heeft oorspronkelijk een biologische functie – zonder informatie over zijn omgeving kan geen dier overleven – maar mensen weten boven deze louter biologische doelgerichtheid uit te stijgen. Ze delen de drang naar kennis met andere dieren, maar brengen deze drang tot de hoogste ontplooiing. In deze ontwikkeling op het gebied van kennis onderscheidt Aristoteles verschillende niveaus, waaraan een rangorde onder diersoorten beantwoordt. Alleen de mens bereikt het hoogste niveau van kennis dat wijsheid is.
Koorts
Alle dieren zijn van nature uitgerust met waarneming; op zijn minst met de tastzin, hogere diersoorten ook met andere vormen van zintuiglijke waarneming, waaronder gezicht en gehoor de meest voortreffelijke zijn. Sommige dieren kunnen indrukken van waarneming in het geheugen vasthouden als voorstellingen. Door waarnemingsgegevens met elkaar te verenigen kan men ervaring verwerven; als men bijvoorbeeld een aantal malen heeft ondervonden dat een bepaald kruid heilzaam was wanneer iemand die koorts had er een aftreksel van dronk, of dat in bepaalde omstandigheden koude kompressen een genezende uitwerking hadden. Zulke ervaring doet men al doende op, zoals Aristoteles kon zien wanneer hij als jongen met zijn vader, die arts was, meeging op ziekenbezoek. Op dit niveau van kennis ontstaat al enig algemeen inzicht in gelijke gevallen. Vandaar dat ervaring alleen tot stand komt bij de mens, omdat deze kan redeneren en verbanden kan leggen.
Voor de praktijk van het leven is ervaring voldoende. Maar onze drang naar kennis is niet bevredigd zolang we niet meer dan ervaring hebben. Dan weten we wel hoe het met dingen is gesteld en wat we ermee kunnen doen – bijvoorbeeld dat de meeste mensen als ze aan een bepaalde kwaal lijden er baat bij hebben een bepaald aftreksel te drinken – maar het blijft bij feitenkennis: we weten dat het zo is, maar niet waarom. Wie kan uitleggen waarom een bepaald kruid een bepaalde heilzame uitwerking heeft – bijvoorbeeld omdat het uit die en die elementen is samengesteld – of waarom iemand aan een bepaalde ziekte lijdt – bijvoorbeeld omdat in zijn lichaam de zwarte gal overheerst – die heeft meer dan alleen feitenkennis. Omdat hij de verschijnselen niet alleen afzonderlijk beschouwt maar in hun algemeenheid, als gevallen die onder een bepaald type vallen, kan hij een theorie opstellen van waaruit ze kunnen worden verklaard. Zo iemand heeft kennis en kundigheid verworven die veel verder reiken dan ervaring.
Even tussendoor …
Meer lezen over Aristoteles en andere grote denkers? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Voor de geneeskundige praktijk is deze theoretische kennis niet onmisbaar. Een groot kenner van de medische wetenschap is daarmee nog geen goed arts. In de medische praktijk gaat het om het genezen van deze of gene individuele mens. Dit vereist vooral ervaring; theoretische kennis is hierbij alleen incidenteel nuttig. Iemand kan een goed arts zijn zonder het welslagen van zijn behandeling te kunnen verklaren, terwijl een doctor in de medicijnen die het aan praktische ervaring ontbreekt, zijn poging een patiënt te genezen kan zien mislukken. Niettemin hebben we meer respect en bewondering voor de geleerde die een alomvattende verklaring kan geven van de onderscheiden ziekten, hun oorzaken en hun behandeling, dan voor een ervaren huisarts; zoals we de architect die de plattegrond van het huis in zijn hoofd heeft en de samenhang ziet van alle taken die moeten worden uitgevoerd, meer bewonderen dan de verschillende vaklieden die elk hun taak volbrengen. De architect weet waarom deze bepaalde dingen moeten worden gedaan en in welke volgorde. Hij heeft de kundigheid verworven, de algemene kennis die leert hoe iets tot stand te brengen: dit is niet zo maar een vaardigheid (technè) of een techniek in de moderne zin, maar de know how die productie mogelijk maakt. Deze technè kan worden beschouwd als een echt weten (epistèmè) dat meer is dan alleen een opinie (doxa) over wat moet worden gedaan die wel juist kan zijn maar die men niet kan verantwoorden. Alleen wie kan uitleggen waardoor iets tot stand komt beschouwen we als expert, geleerd of wijs, een meester in zijn vak veeleer dan een uitvoerder en arbeider.
Architectuur
Aan onderscheiden vormen van kennis beantwoorden dus verschillende vormen van wijsheid: iemand kan knap zijn in het bouwen van huizen of in het dichten, of een goed bioloog of wiskundige zijn. Dit zijn allemaal bijzondere vormen van knapheid, die inzicht geven in oorzaken en beginselen op één gebied. Wie daarentegen in staat is de oorzaken te verklaren van al wat is, heeft de hoogste vorm van wijsheid verworven, Hij heeft inzicht in de opbouw niet alleen van een huis maar in de architectuur van heel de kosmos. Dat zo iemand met recht wijs (sophos) mag worden genoemd, blijkt ook uit een analyse van gangbare opvattingen over wijze mensen: dat ze veel weten en moeilijke onderwerpen beheersen, en dat ze in staat zijn wat ze weten aan anderen te onderwijzen.
Opvallend is de nadruk die Aristoteles in zijn betoog legt op het niet-utilitaire karakter van wijsheid. Ze is een inzicht dat nergens toe dient – niet voor het overleven, zoals landbouwkunde, noch voor het plezier dat men eraan beleeft, zoals muziek en andere kunsten. Theoretische kennis is een inzicht dat zijn waarde vindt in zichzelf: het weten omwille van het weten; achterhalen hoe de dingen in elkaar zitten, hoe ze tot stand zijn gekomen, de oorzaken vinden van verschijnselen die de meeste mensen verwonderlijk toeschijnen, zoals de schijngestalten van de maan, de onderscheiden posities van de zon in verschillende seizoenen of de voortplanting bij dieren. Daarom is deze kennis die zichzelf tot doel stelt, de enige vrije in de zin van kennis die een vrij mens past. Productieve vakkennis als landbouwkunde of kookkunst is onderworpen en dienstbaar aan een doelstelling buiten haarzelf.
De eerste filosofie
Aristoteles
vert. Carlos Steel
Historische Uitgeverij
96 blz.
€ 30,-

