Home Wanneer verandert een urinoir in een kunstwerk?

Wanneer verandert een urinoir in een kunstwerk?

Door Michel Onfray op 5 maart 2013

02-2003 Filosofie Magazine Lees het magazine
De rebelse denker Michel Onfray, zelf docent filosofie op een middelbare school, vond het bestaande lesmateriaal gortdroog en schreef een nieuwe humoristische en rijk geïllustreerde onderwijsmethode voor middelbare scholieren. Een voorpublicatie uit het Antihandboek voor de filosofie, over de vraag: Wat is kunst?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Wanneer verandert een urinoir in een kunstwerk? Niet op het moment waarop jij daartoe besluit, maar wanneer Marcel Duchamp (1887-1968), een schilder uit Normandië, die beslissing neemt. In 1917 zendt hij anoniem een urinoir (een fountain in het Engels) naar een Amerikaanse kunstenaarsjury — waarvan hij overigens lid is. Hij heeft het object gekozen uit honderden andere, allemaal hetzelfde, in een fabriek voor sanitaire installaties die ze in serie produceert.

De leden van de jury zijn zich niet bewust van de esthetische revolutie waartoe het de aanzet is. Duchamp noemt dit object een ready-made (iets wat al klaar is). Dit object onderscheidt zich van andere, soortgelijke objecten dankzij de intentie van de kunstenaar die heeft geregeld dat het tijdens een expositie van kunst wordt tentoongesteld. Of een loodgieter dit urinoir nu op school installeert of dat een kunstenaar het op een standaard zet in een expositieruimte, het is en blijft in materiële zin hetzelfde urinoir. Maar in het museum krijgt het een andere symbolische betekenis dan in een toilet. De functie ervan verandert, de bedoeling ervan eveneens, het aanvankelijke praktische nut ervan verdwijnt ten gunste van een secundaire, esthetische doelstelling.

Van officiële zijde wordt weerstand geboden tegen deze esthetische machtsgreep. Men schreeuwt over oplichterij, een grap, bluf. Men weigert een banaal ding tot een kunstvoorwerp te transformeren. Het is een kaal urinoir, onbewerkt en nauwelijks gesigneerd. De voltooide geschiedenis van de twintigste eeuw heeft Marcel Duchamp echter gelijk gegeven: zijn machtsgreep is geslaagd, zijn revolutie heeft de manier van kijken naar kunst, het creëren en uitvoeren van kunst en het tentoonstellen van kunst een metamorfose doen ondergaan.
 

Fruitschaal

Wat is de zin van de revolutie die door het urinoir op gang is gekomen? Na Duchamp benadert men de kunst niet meer met het begrip schoonheid, maar met het begrip zin of betekenis. Eeuwenlang heeft men geen kunst gecreëerd om iets moois weer te geven, maar om iets mooi weer te geven: men schilderde geen zonsondergang, fruit in een fruitschaal, zeegezicht of vrouwelijk naakt, maar een fraaie weergave van al die mogelijke thema’s. Duchamp draait de schoonheid de nek om en bedenkt een vorm van kunst die radicaal verstandelijk, conceptueel en intellectueel is.


Sinds Plato (voor hem gold dat de idee de overhand heeft op de werkelijkheid en dat de werkelijkheid uit de idee voortvloeit) leerde de traditie dat er een begrijpelijke wereld bestond die volledig bevolkt was met zuivere ideeën: het Ware, het Schone en het Goede. Deze ideeën waren buitenwerelds, werden niet aangetast door de tand des tijds, konden niet worden weergegeven of belichaamd en werden geacht de reële en tastbare wereld niet nodig te hebben om te kunnen bestaan. Volgens het denken van Plato is een Mooi object een ding dat deelheeft aan de idee van het Schone, dat uit het Schone voortvloeit, eruit geboren wordt. Hoe hechter en intiemer de relatie is die het met het Schone heeft, des te mooier is het; hoe verder het van het Schone verwijderd is, des te minder mooi is het. Deze idealistische opvatting van de kunst blijft vijfentwintig eeuwen lang bestaan — tot aan Duchamp.

Duchamp maakt bovendien een einde aan het gangbare artistieke materiaal. Vóór hem werkte de kunstenaar met edele grondstoffen en op gewijde plaatsen: met goud, zilver, marmer, brons, steen, op schildersdoek, op de muur van een kerk, enzovoort. Na hem kon kunst met alle materialen en overal worden gemaakt. Zo zien we in de kunstgeschiedenis van de twintigste eeuw materialen ten tonele verschijnen die helemaal niet edel zijn en in etymologische zin zelfs onedel: ontlasting (Manzoni), lichamen (de kunstenaars van de Franse Body-Art of het Weense Actionisme), klank (Cage, La Monte Young), stof (Duchamp), vet, vilt van konijnenhaar (Beuys), licht (Viola, Turrell), plastic, tijd, televisie (Nam Jun Paik), concepten (On Kawara), taal (Kosuth), afval (Arman), in stukken gescheurde affiches (Hains), enzovoort.

Je kunt van Duchamp houden of niet, zeker, maar je kunt niet weigeren te erkennen wat er tijdens de twintigste eeuw is gebeurd: de kunst van tegenwoordig kan niet meer dezelfde zijn als die van gisteren of eergisteren. Het spreekt vanzelf dat we dat moeten aanvaarden. Welke zin zou het voor jou hebben om je dag in dag uit in kleren te steken die tijdens de Franse Revolutie werden gedragen? Het is aan jou om de moderne kunst al dan niet te waarderen. Maar probeer die kunst in ieder geval te begrijpen voordat je een oordeel velt of haar afwijst — en gooi haar pas daarna in de vuilnisbak, als je dat dan tenminste nog wilt¼
 

Puzzels

Duchamp geeft de kunstenaar een volmacht: hij of zij beslist wat kunst is en wat niet. Maar hij geeft ook invloed aan andere medespelers die evenzeer bepalen wat kunst is: galeriehouders die ermee instemmen bepaald werk te exposeren, journalisten en critici die door middel van artikelen de aandacht op een expositie vestigen, museumdirecteuren die in hun zalen objecten plaatsen die op die manier de status van kunstwerk bereiken. Maar ook jullie, de kijkers, maken deel uit van de groep bemiddelaars zonder wie kunst onmogelijk zou zijn. Duchamp meende dat de kijker het schilderij maakte. En die waarheid geldt voor alle kunstwerken en alle tijdperken: de persoon die bij het kunstwerk (klassiek of modern) blijft staan en het in aandacht beschouwt, maakt evenzeer deel uit van de schepping ervan als de kunstenaar zelf.

Daarom wordt aan de toeschouwer — aan jou — een centrale rol toebedeeld. De scheppende kunstenaar biedt je een belangwekkend vertrouwen, een radicaal optimisme aan. In de moderne kunst gaat men ervan uit dat niet-geïnformeerde mensen die eigentijdse kunst direct afwijzen en van nul en generlei waarde vinden, daar vanaf zullen stappen en zullen besluiten zich te laten inwijden om inzicht te krijgen in de bedoelingen van de kunstenaar en de code die in het kunstwerk wordt gebruikt. Eigentijdse kunst vergt, meer dan kunst uit andere tijden, een actieve inzet van de kijker. Want je kunt er bij klassieke kunst genoegen mee nemen opgetogen te raken over de technische vaardigheid van de kunstenaar die zijn onderwerp sprekend op de werkelijkheid laat lijken, je kunt verbijsterd zijn over de min of meer krachtige illusie die wordt gewekt door een schilderij dat wel echt lijkt of een beeld dat, vergeleken met de afgebeelde persoon, slechts het spraakvermogen mist. Maar sinds het urinoir is de Schoonheid dood en heeft Betekenis haar vervangen. Het is aan jou om uit elk kunstwerk betekenis te halen, ernaar te zoeken en die te ontdekken, want het zijn allemaal net puzzels en rebussen.



Antihandboek voor de filosofie, door Michel Onfray, uitg. Lemniscaat, Rotterdam 2003, 330 blz., € 29,95.