Home ‘Wanneer ik uw kleurenleer met een piramide vergelijk, dan is mijn theorie er de top van’

‘Wanneer ik uw kleurenleer met een piramide vergelijk, dan is mijn theorie er de top van’

Door Thijs Lijster en Jan Sietsma, Thijs Lijster en Jan Sietsma op 26 maart 2013

08-2004 Filosofie magazine Lees het magazine

Johann Wolfgang von Goethe vond Arthur Schopenhauer een ‘merkwaardige en zeer interessante jongeman’; wie weet een leerling van zijn theorie over kleuren. Maar Schopenhauer dacht al snel dat hij het beter wist dan de oude meester.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘Lieve vriend Arthur, ik heb Goethe, Fernow en Meyer ieder een krijtpotlood gegeven en zij hebben allemaal netjes bedankt’, schrijft Johanna Schopenhauer in maart 1807 vanuit Weimar aan haar zoon in Hamburg. Arthur de loopjongen; nu nog gevleid door de groetjes van Goethe, zou zich enkele jaren later diens leermeester wanen.

Een maand later zit de negentienjarige koopmansleerling Arthur Schopenhauer huilend aan zijn bureau. Voor hem ligt wederom een brief van zijn moeder. Zij moedigt hem aan om zijn geestarme bestaan op te geven en zijn wens een geleerde te worden te verwezenlijken. Jaren terug had Schopenhauer hier van afgezien ten gunste van een reis door Europa. Zijn vader had hem voor deze keuze gesteld. Al is vader Schopenhauer nu twee jaar overleden, Arthur voelt nog steeds de verplichting diens wens te respecteren. Zijn moeder zegt hem nu dat hij, net als zij, zijn eigen leven moet gaan leiden en zijn stoffige kantoor moet ontvluchten. Tranen van gekrenkte ijdelheid en vreugde, omdat hij het zelf gedurfd had willen hebben.

Na de dood van haar man had Johanna haar zinnen gezet op een maatschappelijk culturele carriere. Met wat aanbevelingen en introducties op zak vertrekt zij in het najaar van 1806 met haar dochter naar het Walhalla der Muzen; Weimar. Daar breekt al snel de pleuris uit. Napoleon verklaart Pruisen de oorlog en na een paar dagen liggen de straten van Weimar vol met dode en creperende mensen. Het huis van Johanna staat wonderwel, als een van de weinige in de stad, nog overeind. Ze wendt haar geluk aan om anderen te helpen en verwerft daarmee, sneller dan verwacht, aanzien en status. Ook bij Goethe. Zelfs de dichtervorst was de ellende niet bespaard gebleven. Het had niet veel gescheeld of hij had enige Franse bajonetten in plaats van ‘twee zielen in zijn borst’ gehad. Daags na de verschrikkingen zegt hij tegen Johanna: ‘Thans nu de mistroostige winter nadert, moeten wij ons ook aaneensluiten om de sombere dagen voor elkaar wat op te vrolijken.’

Als Arthur zich het jaar erop in Weimar aandient, na van het gymnasium in Gotha te zijn gestuurd, is zijn moeders salon de bekendste van de stad. Het huis gonst van artistiekerige activiteiten en de alledaagse wederwaardigheden van de grote Elfenkoning Johann Wolfgang von Goethe, maar van Arthur neemt vrijwel niemand notie. Onderwijl schoolt hij zich onverminderd voort in de klassieke letteren en maakt hij zich op een universitaire studie te volgen. Zijn keuze valt uiteindelijk op Gottingen, maar na twee jaar verruilt hij deze plaats voor Berlijn om college te volgen van Fichte. Een bittere teleurstelling. Diens Wissenschaftslehre blijkt een Wissenschaftsleere.

Folterkamer

Schopenhauer trekt zich in 1813 terug in Rudolstadt om zijn dissertatie te schrijven. Het resultaat, Über die vierfache Wurzel des Satzes vom zureichenden Grunde, stuurt hij niet alleen op naar oude bekenden en vrienden, maar ook naar Goethe. Voor de jonge doctor toont Goethe meer interesse dan voor het middelbare scholiertje. Schopenhauer, die na zijn promoveren opnieuw Weimar had uitverkozen als uitvalsbasis, wordt door Goethe een ‘merkwaardige en zeer interessante jongeman’ genoemd.  

In 1810 had Goethe na twintig jaar Zur Farbenlehre voltooid en in Schopenhauer, die in zijn dissertatie veel waarde toekent aan de zintuiglijkheid, zag hij een kleurenleerling. Samen konden zij strijden tegen Isaac Newton, die het licht in een spectrische folterkamer had gestopt in plaats van het in de natuur te onderzoeken. Een fundamenteel verschil wordt hierbij over het hoofd gezien: terwijl voor Goethe het ‘oerfenomeen’ licht onafhankelijk van ons bestaat, is het bij Schopenhauer slechts een deel van mijn voorstelling. De constituerende rol van het verstand in de totstandkoming van onze voorstelling is aan Goethe niet besteed. Schopenhauer richt zijn blik op de werking van het oog in samenspraak met die van van het verstand. Enkele weken lang wordt Schopenhauer regelmatig uitgenodigd om met Goethe te filosoferen over het wezen van het licht. Korte tijd later verzucht Goethe: ‘Graag zou ik nog langer de lasten van de leraar dragen, als leerlingen maar niet meteen leraar zouden worden.’

Schopenhauer verlaat Weimar wederom, na een felle ruzie met zijn moeder. Hij vestigt zich in Dresden om een metafysica te ontwerpen die alle andere overbodig moet maken. Zijn werk aan wat later Die Welt als Wille und Vorstellung zou heten, onderbreekt hij, om in enkele maanden tijd Über das Sehen und die Farben te schrijven. Het manuscript stuurt hij in juli 1815 naar Goethe, met het verzoek het uit te geven. Goethe heeft tijd noch zin om zich met Schopenhauers verhandeling bezig te houden. Uiteindelijk ziet Schopenhauer in dat Goethe niet van plan is zich langer voor hem in te zetten. Hij interpreteert deze onwil als ressentiment en waant zijn theorie het complement van Goethes: ‘Wanneer ik uw kleurenleer met een piramide vergelijk, dan is mijn theorie er de top van.’ Goethe reageert mild ironisch door van de grote deskundige een uittreksel te vragen, waaruit hij kan citeren.

In 1818 voltooit Schopenhauer Die Welt als Wille und Vorstellung. Hij is aan vakantie toe en voor het maken van een Italiaanse reis vraagt hij Goethe om raad, die hem tevens een introductiebrief voor de dichter Byron verschaft. Schopenhauer bezoekt de lord niet, omdat het gesprek vermoedelijk meer over de schone vrouwen dan over de schone kunsten zal gaan. Op de terugweg naar Dresden in augustus 1819 bezoekt hij wel Goethe, in Weimar. Deze is ontstemd, omdat hij als een Mefistofeles in zijn kamer verschijnt. Hij moet maar een uur later terugkomen. De opvliegerige Schopenhauer accepteert deze bejegening van Goethe en is alle wrevel van enige jaren terug vergeten. Het zou het laatste bezoek zijn. Goethe beschrijft het als een prettig en leerzaam samenzijn met ‘de moeilijk te doorgronden’ jongeman.

Decennia later zou Schopenhauer nog voor de in 1832 overleden Goethe in de bres springen: ‘Dat nu nog, bijna een halve eeuw na het verschijnen van Goethes kleurenleer, zelfs in Duitsland, de newtoniaanse kletskoek ongestoord de leerstoelen blijft bezetten en men in alle ernst blijft spreken van de zeven homogene lichtstralen en hun verschillende breking, zal ooit gerekend worden tot de intellectuele eigenaardigheden van de mensheid in het algemeen en van het Duitse volk in het bijzonder.’

Dit is de negende aflevering van een serie over ontmoetingen tussen grote denkers