Home Vroege feministen
Vrouwelijke denkers

Vroege feministen

Door Michel Dijkstra op 22 oktober 2021

Vroege feministen
Cover van 11-2021
11-2021 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

De opvattingen van drie premoderne vrouwelijke filosofen verrijken de wijsgerige canon. Hun baanbrekende ideeën over gender en filosofie zijn nu in het Nederlands verschenen.

Waarom was Socrates een groot filosoof? Je zou zeggen: omdat hij zo goed kon denken. Of: omdat hij zijn tegenstanders onder tafel redeneerde. Niets daarvan is waar, aldus de zestiende-eeuwse Italiaanse vrouwelijke wijsgeer Tullia d’Aragona. Socrates was in de eerste plaats een groot denker omdat hij goed wist te luisteren naar zijn leermeesteres Diotima.

Deze verrassende uitspraak van D’Aragona over de ontvankelijk luisterende Socrates is te vinden in Pen, bed en habijt, een bloemlezing uit het werk van ‘premoderne feministen’, ingeleid en vertaald door cultuur- en religiewetenschapper Joyce Pijnenburg. De titel slaat op de beroepen van de hoofd­personen uit de bundel: Christine de Pizan was een van de eerste vrouwelijke broodschrijvers uit het Westen, Tullia d’Aragona een hoogontwikkelde sekswerker en Sor Juana Inés de la Cruz een poëtisch begaafde non. Wat deze drie figuren met elkaar verbindt, is volgens Pijnenburg een zekere feministische inslag, die zij kernachtig definieert als ‘een opmerken van en opstaan tegen seksisme’.

Bij de term ‘feminisme’ denken we vaak aan namen als Simone de Beauvoir en Luce Irigaray, maar dat wil nog niet zeggen dat emancipatoir denken niet eerder bestond. Zo formuleert D’Aragona tijdens de renaissance een subtiele kritiek op een grootheid uit de westerse canon: Aristoteles. In haar Dialoog over de oneindigheid van de liefde wordt zijn traditionele rangorde van het mannelijke als superieur en actief en het vrouwelijke als inferieur en passief tegen het licht gehouden. Opvallend genoeg kiest D’Aragona ervoor om haar kritiek te leveren in de vorm van een dialoog. In dit gesprek treden de rechtsgeleerde Varchi, een pleitbezorger van Aristoteles, en een vrouwelijk personage met dezelfde voornaam als de auteur op. Beide historische figuren hadden wellicht een liefdesrelatie, hetgeen de tekst ook suggereert. Volgens Pijnenburg wordt hun filosofische dialoog hierdoor verrijkt met een ervaringscomponent: ze spreken niet alleen op een intellectueel niveau over liefde, ook het lichaam is belangrijk.

Centraal in de dialoog tussen Varchi en Tullia staat de vraag of de mens met zijn vergankelijke lichaam in staat is om oneindig lief te hebben. Varchi kiest voor een aristotelisch antwoord: hij maakt onderscheid tussen een ‘eerbare’ oftewel geestelijke liefde en een ‘oneerbare’ oftewel lichamelijke liefde. Als oneindig liefhebben mogelijk is, dan ligt dat in de sfeer van het geestelijke.

Tullia merkt echter op dat je beide vormen van liefde niet kunt scheiden. De mens is namelijk in staat om via de lichamelijke liefde naar de geestelijke op te stijgen. Tullia stelt dan ook dat je iemand die via ‘de goddelijke liefde van het niveau van mensen opstijgt naar dat van de goden nooit alle lof [kunt] geven die hij verdient’. Sterker nog: dankzij de lichamelijke aantrekkingskracht wordt de oneindige liefde mogelijk, omdat je nooit geheel kunt samenvallen met de ander. Dit verlangen naar samensmelting kent dan ook geen grens.

Feminisme bestond natuurlijk ook vóór Simone de Beauvoir

Tullia’s opvatting is even subtiel als verstrekkend. Door de onscheidbaarheid van het lichaam en de geest te benadrukken zorgt zij voor een herwaardering van de materie, die door Aristoteles werd gezien als vrouwelijk en minder waardevol dan de ‘mannelijke geest’. Varchi schuift onder invloed van Tullia’s argumenten steeds meer op van zijn aristotelisme naar haar opvatting, die in de renaissance als ‘platoons’ werd gezien. Dit omdat Plato in zijn beroemde dialoog Symposium stelt dat de mens via het aanschouwen van mooie lichamen naar de liefde voor de Schoonheid zelf kan opklimmen.

Het is niet overdreven om D’Aragona’s redeneerkunst als het begin van een kleine revolutie binnen het westerse denken te zien. Wie immers de lage status van materie betwist, zaagt aan de poten van de aristotelische filosofie, waarmee een eeuwenlange denk­traditie onder vuur komt. Met deze rehabilitatie van de materie krijgen ook ‘typisch vrouwelijke’ eigenschappen een nieuwe plaats, zoals ontvan­kelijk naar elkaar luisteren in een conversatie – waar Socrates volgens D’Aragona dus in grossierde.

Dankzij Joyce Pijnenburg kunnen de inzichten van premoderne vrouwelijke filosofen zoals D’Aragona functioneren als een spiegel voor onze tijd: de spiegel van het verleden die de wijsgerige canon kan verrijken en corrigeert.

Ben, bed en habijt. Drie vrouwen over gender, seks en redelijkheid
Christine de Pizan, Tullia d’Aragona en Sor Juana Inés de la Cruz | Inl. en vert. Joyce Pijnenburg | ISVW Uitgevers | 176 blz. | € 19,95