Gijs van Oenen, universitair hoofddocent filosofie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, opent zijn boek met een citaat van Spinoza: ‘Het doel van de staat is vrijheid.’ De tekst staat gegraveerd op de sokkel van een beeld van Spinoza, bij het stadhuis in Amsterdam. Op een spoorbrug komt Van Oenen graffiti met de omgekeerde boodschap tegen: ‘Freedom lives when the state dies.’
De plek, aldus van Oenen, zegt alles. ‘In het stadhuis resideert de staat; onder de spoorbrug passeert het volk.’ Dat volk heeft zich tegen de staat gekeerd. Vanwaar die groeiende achterdocht jegens de staat? Waarom vertrouwen tal van burgers de instituties en de gevestigde orde niet? Afgaand op het begin van het boek zou je verwachten dat Van Oenen zijn betoog met een verhandeling over vrijheid voortzet. Hij kiest echter voor een andere weg: wat ís de staat eigenlijk? Het antwoord op die vraag resulteert in een ‘tegendraads’ verhaal over de ‘onbegrepen overheid’.
Via klassieke denkers komt Van Oenen tot de ongemakkelijke conclusie dat de staat, alle verhandelingen over de staat ten spijt, filosofisch niet in één definitie te vatten valt. Sterker nog: noodzakelijk niet te definiëren valt. Als het boek één ding duidelijk maakt, is het dat we in de meeste beschrijvingen van de overheid alleen het topje van de ijsberg zien. Als we begrijpen hoe kolossaal de ijsberg onder water nog is, hoeveel ‘staat’ er in de vorm van gezondheidszorg, onderwijs of pensioen in ons dagelijks leven zit, wordt duidelijk dat we de overheid niet uit ons bestaan kunnen wegdenken. Wij ‘zijn’ de overheid. Of we dat nu willen of niet.
Ook zinnige discussies over vrijheid zijn op het bestaan van de overheid gegrond. Het is alleen dankzij de staat dat we voor of tegen delen van de overheid kunnen zijn. Het is niet vrij van óf vrij door de staat, maar beide tegelijk.
Onbegrepen overheid. Tegendraads denken over de staat
Gijs van Oenen
Boom
264 blz.
€ 24,90