Home Voorbij voorzichtigheid en ijdeltuiterij

Voorbij voorzichtigheid en ijdeltuiterij

Door Rutger Claassen op 19 maart 2013

02-2004 Filosofie magazine Lees het magazine
Het normen – en waardendebat is verworden tot een morele loopgravenoorlog tussen pragmatische normvereerders en waardenfundamentalisten. Hebben pragmatici gelijk dat je alleen over normen moet praten, terwijl een discussie over waarden oeverloos is? Neen, maar het waardendebat kan wél een flinke scheut pragmatiek gebruiken, als wapen tegen al te verhitte moralisten.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Bijna elke bijdrage aan het normen-en waardendebat begint met de plichtmatige verzuchting dat het debat zo hopeloos vaag is. Misschien wel daardoor ontgaat het de meesten dat het debat aan helderheid begint te winnen. Dat betekent niet dat het debat wordt ‘opgelost’ (wat dat ook zou moge betekenen), wel dat de strijdpunten duidelijker worden. Twee kampen tekenen zich langzaam maar zeker af. Het grote geschilpunt tussen beide is de vraag of we het debat moeten beperken tot de normen of dat we ook waarden in het debat moeten betrekken (normen zijn min of meer concrete geboden en verboden, waarden meer abstracte idealen die aangeven wat een persoon of groep van belang vindt en wil nastreven). Dat klinkt theoretisch maar heeft grote praktische gevolgen.
Het eerste kamp bestaat uit de ‘pragmatici’. Zij menen dat normen moeten worden gehandhaafd, maar dat elke discussie over waarden oeverloos en zinloos is. De overheid moet de wet handhaven en onveiligheid bestrijden, leraren en ouders moeten normen aan leerlingen aanleren, et cetera. Volgens hen heerst er geen verwarring over de vraag wélke normen dan moeten worden gehandhaafd en aangeleerd; dat zijn de normen van het moderne Nederland, van de democratische rechtsstaat. Misschien hangt men ondertussen thuis wel heel verschillende waarden aan, maar dat is niet relevant voor het gedrag in de publieke ruimte en dus ook niet voor het publieke debat. Het andere kamp bestaat uit ‘moralisten’. Zij gruwelen van de in hun ogen kunstmatige scheiding tussen normen en waarden. Het ‘normverval’ is namelijk volgens hen juist veroorzaakt door een ‘waardenverval’. De individualistische samenleving moet het in hun kritiek ontgelden. Zij verlangen naar waarden, die een ‘bezielend verband’ creëren, zodat we weer werkelijk kunnen sámen-leven. Met betere waarden (geïnternaliseerd in deugden) zal het volgens hen met normbesef vanzelf goed komen. Voor hen zijn waarden dus net zo onmisbaar als ze voor de pragmatici overbodig zijn; zonder waarden geen normen.Maar beide partijen vertonen blinde vlekken waardoor de helderheid meteen uitloopt in een morele loopgravenoorlog. Deze impasse ontstaat doordat beide partijen niet scherp onderscheiden tussen twee problemen die in het normen-en waardendebat door elkaar lopen. Aan de ene kant is er het probleem van ‘normoverschrijdend gedrag’, aan de andere kant het probleem van de ‘pluriformiteit van waarden’ (het onderscheid is afkomstig van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, die in oktober 2003 het rapport ‘Waarden, normen en de last van het gedrag’ publiceerde). Het eerste probleem ontstaat als een norm duidelijk is en breed wordt gedeeld door de bevolking, maar niet voldoende wordt nageleefd; het tweede als de norm zelf niet helder is doordat verschillende achterliggende waarden in conflict zijn. Een genealogie kan licht werpen op het karakter en de oorsprong van beide problemen.

Een genealogie

Het probleem van normoverschrijdend gedrag gaat over geweld, diefstal, vandalisme, wildplassen, agressiviteit in openbaar vervoer en op de weg, hondenpoep, harde muziek, et cetera. Dergelijk gedrag is ofwel onwettig, ofwel onbeschoft en onbeleefd. In beide gevallen is de norm vaak glashelder. Asociaal gedrag is snel te herkennen. Er is dan ook geen filosofisch probleem over de inhoud en geldigheid van deze normen (de meeste gelden al sinds mensenheugenis); het probleem is de naleving. De gebrekkige naleving is een erfenis van de Verlichting en haar recente zusje, de jaren zestig, het gevolg van ontzuiling, secularisering, democratisering, vercommercialisering en individualisering; kortweg van de overgang van een traditionele naar een liberale samenleving. Van een samenleving gebaseerd op hiërarchie en gezag naar een samenleving gebaseerd op gelijkheid en individuele autonomie. Gevolg van deze overgang: als het individu en diens verlangen naar een oneindige bewegingsvrijheid op de morele troon van een maatschappij komen te zitten, is het niet verwonderlijk dat sommigen misbruik maken van hun vrijheid en anderen beginnen te terroriseren. Als de stem van het geweten niet gevoed wordt door de preken van ouders en dominees, is het niet verwonderlijk dat deze zwijgt op het moment dat de verleiding van het slechte pad zich aandient.Het probleem van waardenpluriformiteit wordt, hoewel er vele verschillende waardenconflicten zijn, in de praktijk van het debat al snel gereduceerd tot de problematiek van integratie, immigratie en islam (eerwraak, vrouwenmishandeling en –besnijdenis, homohaat, hoofddoekjes, gescheiden zwemmen en gymmen op school, bruiden uit land van herkomst halen, et cetera.). Hier ligt een filosofisch probleem: net op het moment dat de Nederlandse samenleving, na een lange tijd van verzuiling, bovengenoemde overgang van traditioneel naar liberaal doormaakte, kreeg zij te maken met een groep, wier traditionele waarden in conflict komen met de liberale cultuur die het traditionalisme nu net achter zich hadden gelaten. De westers-liberale waarden en de traditionele waarden staan lijnrecht tegenover elkaar: ‘toekomstgeloof’ tegenover ‘eerbied voor het verleden’, ‘gelijkheid’ tegenover ‘hiërarchie’, ‘rede’ tegenover ‘traditie’, ‘universaliteit’ tegenover ‘particularisme’, ‘persoonlijke vrijheid’ tegenover ‘collectiviteit’ en ‘rechtvaardigheid’  tegenover ‘privileges’ (WRR, p. 144).

Hoe moet het nu verder met het normen en waardendebat? Eén ding lijkt mij zeker: het debat moet worden gesplitst in twee debatten: een normendebat en een waardendebat. Het normendebat is een poging om een antwoord te geven op de uitwassen van een te ver doorgeschoten liberale cultuur; het waardendebat een poging oplossingen te vinden voor het ontstaan van nieuwe eilanden van traditionalisme in diezelfde liberale cultuur. Dit maakt duidelijk dat onze samenleving in een spagaat ligt: we moeten tegelijkertijd de liberale cultuur corrigeren én verdedigen. Beide debatten verschillen zo fundamenteel van elkaar dat alleen het apart voeren enige verheldering kan brengen. Zo kunnen we ook zien of de standpunten van de pragmatici en van de moralisten zinnig zijn.

Normoverschrijdend gedrag

In het normendebat is iets merkwaardigs aan de hand. Want als het klopt dat de overgrote meerderheid van de Nederlanders de normen onderschrijft, hoe komt het dan dat er zoveel tegen wordt gezondigd? Het is een filosofisch probleem, waarover men in de Oudheid al nadacht: is het mogelijk dat hij die weet wat het goede is, het toch niet doet? Socrates meende van niet: iemand die slecht handelt, weet niet wat het goede is en dus moet hem dat geleerd worden. Aristoteles meende dat het wél mogelijk was te weten wat het goede is maar ertegen te zondigen; dit noemde hij wilszwakte (‘akrasia’) en de enige remedie is ‘karaktervorming’.De pragmatici tonen zich goede leerlingen van Socrates: als we maar heldere regels stellen en deze consequent handhaven, zullen mensen vanzelf gehoorzamen. De moralisten menen dat dat te simpel is: een intense morele opvoeding tot deugdzaam gedrag is nodig en daarbij zijn waarden als richtsnoer onmisbaar. Zij proberen dus als ware Aristotelianen waarden in het normendebat binnen te brengen, door te stellen dat waarden nodig zijn als motivatie voor normconform gedrag. Als ik de waarde van beleefdheid niet heb aangeleerd, heb ik geen goede reden de norm die mij gebiedt beleefd te zijn na te leven. Als ik mij de waarde van respect niet eigen heb gemaakt, kan ik gehoorzaamheid aan allerlei concrete normen van respect voor anderen moeilijk opbrengen. De pragmatici protesteren hier hevig; als het debat deze waarden-wending krijgt, dreigt het oeverloos te worden. Toch is dit protest onterecht want de motivatie tot moreel gedrag is van eminent belang.

Het stellen en handhaven van regels was misschien voldoende in de Middeleeuwen, toen de straffen nog afschrikwekkend waren (marteling en dood, gevolgd door de Hel). Tegenwoordig zijn de wereldse straffen mild en de eeuwige verdoemenis is voor de meesten geen belemmering meer. Maar ook de moralisten hebben een blinde vlek. Weliswaar wijzen zij terecht op waarden als motivatie voor gehoorzaamheid aan normen en daarmee op de rol van opvoeding en onderwijs (naast regels en straffen); maar dat is niet voldoende. De tijd dat de – christelijke – opvoeding een monopolie op waardenoverdracht bezat is namelijk voorbij. Traditionele gezagsdragers (kerk, school, staat) hebben felle concurrentie gekregen van nieuwe waarden, die via reclame, internet en televisie iedereen bestoken. De bronnen van waarden worden tegenwoordig overal, in de cultuur als geheel gevonden.

Dat betekent dat we een stap verder moeten gaan dan de moralist. Een conservatief reveil, met veel nadruk op gezag en opvoeding pakt het probleem niet bij de wortel aan. De dominee kan in de kerk wel gehoorzaamheid prediken, maar als zijn kerk omringd wordt door reclameborden die tot opstandigheid en eigenzinnigheid verleiden, heeft zijn preek weinig zin. De leraar kan wel autoriteit proberen uit te stralen, maar als de school onderwerp wordt van hitlijsten die de prestaties van scholen pretenderen te meten, blijft daarvan weinig over. De minister kan wel schande spreken van calculerende en frauduleuze burgers en bedrijven, maar als ondertussen zijn ambtenaren soms het spel van corruptie meespelen en topmanagers hun gang laten gaan, leidt dat niet tot veel gedragsverandering bij burgers. Kortom, als de cultuur er één is van cynisch eigenbelang en wantrouwen op alle fronten, en zowel de politiek als andere kerninstituties dat ook nog eens legitimeren; dan is een deugdzame opvoeding kansloos.

Het normendebat, op dit diepste niveau geanalyseerd, is een complex debat over de aard en richting van onze samenleving; over de consumenten- en mediacultuur, over de dominantie van economische categorieën, of over de zuiverheid van politiek. Dat is geen prettige boodschap, want het maakt het normendebat inderdaad oeverloos. Toch is het de enige juiste richting. We hebben niet een  normen- en waardenvak op school nodig, maar een ‘normen en waardenmonitor’ voor overheid, bedrijven en maatschappelijke instellingen. Bij elke beslissing zou een politicus, journalist, CEO of directeur zich moeten afvragen: ‘welk effect zal mijn beslissing hebben op de moraal in de samenleving?

Waardenpluraliteit

Waardenpluraliteit is zo oud als Nederland zelf. Vanaf het begin van de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën hebben verschillende groepen met verschillende waardenpatronen naast elkaar samengeleefd. Tolerantie was het toverwoord dat deze groepen vreedzaam deed samenleven, of beter, naast en langs elkaar heen leven. Binnen de groep was men conservatief, tussen de groepen liberaal. Binnen de christelijke zuilen bijvoorbeeld had iedereen zich aan de daar geldende normen te houden; maar over de normen van de andere groepen (die uiteraard verderfelijk waren) zei men – in het openbaar – niets. Waarom werkt dat model nu niet meer? Wat is er tegen een islamitische zuil? Is onze veelbezongen tolerantie afgenomen?Daar lijkt het inderdaad op. Dat komt doordat de liberale waarden van de ‘democratische rechtsstaat’ ons misleiden. Het zijn deze waarden die, zoals de WRR terecht opmerkt (zie p. 154), het uitgangspunt van de waardendiscussie moeten vormen. Op het eerste gezicht lijken zij een uitsluitend procedureel karakter te hebben (conflicten tussen groepen te beslechten door politieke en juridische mechanismen), maar bij nader inzien wordt hun substantiële, inhoudelijke karakter duidelijk. Uit de waarde van persoonlijke lichamelijke integriteit bijvoorbeeld, ooit bedoeld als een grondrecht dat de burger bescherming bood tegen ingrijpen van de overheid, kan bijvoorbeeld gemakkelijk een plicht van de overheid worden afgeleid om vrouwenbesnijdenis te verbieden en op te sporen. In plaats van onthouding wordt dan actie het nieuwe evangelie: diep ingrijpen in de cultuur van een bepaalde groep om deze te zuiveren van niet-liberale waarden. Het biedt een merkwaardige aanblik: terwijl Nederland alsmaar pluriformer wordt in het spectrum aan beleefde waarden, worden de waarden van één groep, de ‘nieuwkomers’, verketterd. Milieuactivist of anarchist mag je zijn, kapitalist, homo, hoerenloper, snob of proleet; maar moslim-zijn is a priori verdacht.

De meeste moralisten maken hier een radicale wending en vergeten hun in het normendebat uitgesproken zorg over de liberale samenleving; nu zijn zij plotseling fan van de liberale waarden, van vrijheid en ‘the way we do things here in the West.’ Die verdedigen ze dan op een generaliserende, haast fundamentalistische en voor velen kwetsende manier. Maar ook aan de pragmatici hebben we niets: zij ontkennen eenvoudigweg dat waardenpluraliteit problemen oplevert en hebben het waardendebat daarom niets te bieden. Maar er zullen wel degelijk harde noten moeten worden gekraakt over de vraag welke van de conflicterende waarden prioriteit verdienen (normstellend mogen zijn). We leven niet meer in de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën: wat wij vandaag de dag de waarden van de democratische rechtsstaat noemen, heeft niet veel meer te maken met de tolerantiecultuur waar we zo trots op zijn. Die cultuur was heel dun, en eiste slechts verdraagzame onverschilligheid jegens anderen. De democratische rechtsstaat daarentegen is oneindig veelomvattender (zie het voorbeeld van vrouwenbesnijdenis hierboven) en komt in conflict met niet-democratische en niet-rechtsstatelijke waarden.


Posities zullen dus moeten worden ingenomen, in de politieke arena, in instellingen en bedrijven, buurten en scholen. Dat betekent echter niet dat we in het debat willens en wetens moet aansturen op een ‘botsing der culturen’. Juist omdat het om een conflict tussen substantiële waarden gaat, moeten we de emotionele angel uit het debat halen en in dat opzicht pragmatisch zijn: niet elkaar de maat nemen naar onze waarden, maar oplossingen zoeken voor de situaties waarin daar een waardeconflict leidt tot onhelderheid of afwezigheid van een norm. Geen moralistische en stigmatiserende discussies over ‘de’ islam en ‘de’ allochtonen, wel over de regels op school en in het openbaar. Niet zoeken naar ‘gedeelde waarden’ (voorbij die van de democratische rechtsstaat), wel conflicterende waarden verzoenen in voor iedereen geldende normen. Dat laatste is moeilijk genoeg.

Om te komen tot bevredigend gedrag moet het normendebat worden  verbreed – tot een debat over waarden. Daarom moeten we verder gaan dan pragmatici én moralisten durven. Om te komen tot respectvol samenleven moet het waardendebat echter worden versmald – tot een debat over normen. Daarin moeten we onze weg zoeken tussen de overdreven voorzichtigheid van de pragmaticus en de zelfingenomen ijdelheid van de moralist. Het lijkt een paradoxale conclusie, maar zij kan ons tot richtsnoer zijn voor een nuchter en zakelijk, maar diepgaand debat.

Rutger Claassen promoveert op een onderzoek naar ethiek en economie aan de faculteit der wijsbegeerte te Utrecht.