Terry Eagleton is in een goed humeur: grappen over Donald Trump; grote en kleine provocaties aan het adres van zijn tegenstanders, de zelfbenoemde ‘ruiters van het atheïsme’ zoals Dawkins en Hitchens (Ditchkins, maakt Eagleton ervan). En nog een paar opmerkingen over zijn best wel prettige, maar toch laatkapitalistische boetiekhotel in Nijmegen, de stad waar hij is om een lezing te geven: ‘God: Back with a Vengeance.’
Het verhaal van Terry Eagleton in het kort. 22 februari 1943, Salford, in het protestantse Engeland: Terry wordt geboren in een katholiek gezin met Ierse wortels. Hij is afkomstig uit een arbeidersmilieu, maar heeft al snel een plek in de Engelse upper class: hij studeert in Cambridge; later bekleedt hij een prestigieuze leerstoel Engels aan Oxford. Toch zal de arbeidersjongen altijd een ambivalente verhouding houden met die Engelse hogere klasse; zijn openlijk beleden marxisme staat op gespannen voet met het liberale klimaat dat heerst onder de Engelse bourgeoisie; de steeds sterkere katholieke invloed in zijn werk maakt zijn positie er niet beter op.
Het plan is om het over de zin van het leven te hebben, een onderwerp waar hij – heel Engels – een boekje over schreef dat dezelfde titel draagt als een Monty Python-film, The Meaning of Life. ‘Mijn zoon zei: Dat ga je toch niet doen – een boekje over de zin van het leven, met illustraties?’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Uw zoon heeft gelijk. The Meaning of Life, dat is een groot onderwerp, zeker om te behandelen in een boekje van nog geen honderd bladzijden.
‘Mijn werk is altijd absurd ambitieus geweest; andere mensen schrijven over sir Walter Scott, ik heb het over grotere zaken. Dat zal deels het gevolg zijn van mijn katholieke opvoeding; er wordt je verteld om niet bang te zijn, om ambitieus te denken, om de wereld in een groot schema te vatten.’
Whisky
Het moet Eagleton van het hart: we zijn bang om het over dé zin van het leven te hebben. Hoogstens hebben we het over jouw zin, of mijn zin, die gerespecteerd moet worden. Maar ergens in geloven, dat ziet hij niet meer. ‘Stel, iemand zegt: de zin van het leven is zoveel whisky drinken als verenigbaar is met je vermogen om te kruipen. Dan zeg ik toch: dat klopt niet. Tegenwoordig zijn we er bang voor om dat te stellen. We denken als echte consumenten over de zin van het leven: jij houdt van perziken, ik van peren; de zin van het leven is voor de een om zo veel mogelijk te neuken, de ander kiest voor kuisheid. Weet je waarom we zo tolerant zijn? We denken dat het enige alternatief voor kritiekloosheid dogmatisme is, maar dat is niet zo. Dat is maar een red herring. Die ontneemt ons het recht om kritiek te geven, op anderen, maar ook op onszelf.’
Daar komt nog iets bij: die zeer persoonlijke zin zien we als een menselijk construct, een voorkeur die geen ankerplaats heeft in de stormachtige wereld. Er is geen grote zin in het universum, geen zin in het eigen leven van vrienden, familie of werk. Die zin – hoe gerespecteerd ook – is wat jijzelf toekent aan die wereld.
Het lijkt een logisch antwoord op de huidige crisis van religie, de ontmaskering van de communistische regimes, de val van de Muur – kortom, het verdwijnen van de grote verhalen. Als er geen hogere instantie is – waarvan God wel de allerhoogste was –, dan is de wereld zinledig, een wereld van brute krachten die in een darwinistisch universum een strijd op leven en dood voeren. ‘Wat overblijft is het liberale individu dat zelf een zin toekent aan die verwarrende wereld.’
Maar die conclusie is onjuist, reageert Eagleton. Er ligt een verkeerde aanname aan ten grondslag. We zitten gevangen in de kaartenhuismetafoor: als we de onderste kaart – God dus – uit het kaartenhuis trekken, zal de hele stapel omvallen; alle betekenis verdwijnt, alle zin trekt weg, de wereld wordt grauw. ‘Alsof de wereld van het geloof wel een duidelijk zin bood. Voor vele gelovigen maakte God de wereld eerder mysterieuzer dan dat er een kant-en-klaar antwoord was waarvoor alles diende.’
Belangrijker nog: een zinvolle wereld hoeft geen auteur te hebben, geen betekenaar van alle betekenaars. Zelfs zonder intelligente ontwerper heeft bijvoorbeeld onze voet een betekenis; we kunnen ermee lopen, bijvoorbeeld. Natuurlijk, de betekenis van de voet is nog niet zoiets als de zin van het leven, maar het wijst er wel op dat er betekenissen in de wereld schuilen. Marxisten gaan nog een stap verder: zij zien historische patronen in de wereld, die het leven betekenisvol maken. Uiteraard, zij beschrijven wat de betekenis van de wereld voor de mens is, maar daarmee is die betekenis niet louter subjectief; die zit – om het zo maar te zeggen – niet louter in hun hoofd. Die is gebaseerd op wat ze in de wereld aantreffen, op inzichten over de menselijke natuur. ‘Maar wij modernen hebben geen oog meer voor de zin van het alledaagse, want die is – zo denken we te weten – uiteindelijk nergens op gebaseerd.’
Tekst loopt door onder afbeelding
Karikatuur
Eagleton vindt aanknopingspunten voor de zin van het leven in godsdienst. Niet omdat religie een of andere hogere zin zou onthullen, maar omdat die ons weer verwijst naar de betekenis van het gewone leven. Juist in religie is ruimte voor liefde, voor geluk, voor de zaken die bijna iedereen noemt als het gaat om een zinvol leven, maar waarvan we ons soms vertwijfeld afvragen of dat alles is wat er is. De verhalen uit het Evangelie, maar overigens ook de literatuur en de kunst, geven een nieuwe glans aan het banale.
Die religie is een heel andere dan de karikatuur die we er volgens Eagleton tegenwoordig van hebben gemaakt en die vooral sterk wordt verwoord door de ruiters van het atheïsme, onder wie Dawkins en Hitchens. ‘Dawkins, daar is het maar lastig mee debatteren vanwege de onzin die hij verkoopt: iedere eerstejaars theologiestudent zou lachen om zijn beeld van God. Hij denkt dat het dogma van de creatie betrekking heeft op hoe de wereld begon. Dawkins sluit hier aan bij een standaardkarikatuur. Zou hij die lage intellectuele standaard ook accepteren als het ging om biologie? Nee, natuurlijk niet. Hij zet een stropop neer, die hij eenvoudig omver kan werpen. Maar daar wil hij niet met mij over debatteren.’
Als hij dat wel zou doen, wat zou u dan zeggen?
‘Ik zou vragen of hij wel weet wie God is. Hij vat hem op als een krachtig wezen buiten het universum dat ons wetten geeft, straft en naar de hel stuurt. Voor die figuur is een naam in het Oude Testament. En die luidt Satan. Satan betekent in het Hebreeuws “tegenstander”, of het is iemand die je beschuldigt, de rechter voor wie we altijd ongelijk hebben. Maar het christendom biedt een andere versie van God, als slachtoffer, iemand die lijdt, een dakloze, iemand die strijdt voor rechtvaardigheid – dat is de christelijke God, en dat is ook de God waar we aan moeten denken als het gaat om de zin van het leven.’
U bent katholiek?
Aarzelend, met zachte stem: ‘Ik weet het niet. Misschien wel. Dit zijn geen dingen die je kiest. Het geloof is geen hoed die je opzet – zo van: vandaag koos ik ervoor boeddhist te zijn. Er zijn overtuigingen die jou meer in hun greep hebben dan omgekeerd – dat is een deel van elke identiteit. En omdat je je overtuigingen niet kiest, maar zij jou, weet je ook niet altijd wie je ten diepste bent. Toch zijn er dingen waar je niet van weg kunt lopen zonder jezelf te verloochenen. En dat geldt bij mij misschien wel voor het christendom. Dus ja, ik veronderstel dat je kunt zeggen dat ik een christen ben; ontsnappen aan het conceptuele framework van het katholicisme kan ik niet. Maar dat is iets heel anders dan verklaren dat ik een fan van het Vaticaan ben.’
Is het geloof belangrijker voor u geworden?
‘Ja, het is nu belangrijker dan het was toen ik nog officieel katholiek was. Dat heeft veel te maken met mijn leeftijd: ik ben, als ik heel oprecht spreek, extreem oud, totaal archaïsch – je kunt niet geloven dat zoiets nog bestaat. Om te weten waar ik het over heb, zou je moeten voelen hoe ik me nu voel en hoe ik me vroeger voelde. Toen ik nog een slimme jongeman was, dacht ik vooral dat ik veel geweldige ideeën had waarmee ik de wereld aankon. Maar toen was ik net als mijn leeftijdgenoten nog onkwetsbaar; je gaat niet dood, je hebt nog geen echt verdriet gehad. Maar als je ouder wordt, en veel meemaakt, verander je. Daardoor heb ik veel meer gevoel gekregen voor het geloof, waarin juist ruimte is voor dat verdriet en die kwetsbaarheid. En voor de dood.’
Een van de goede dingen van het ouder worden is dat je probeert te leven met de aanwezigheid van de dood, zegt Eagleton. ‘Dat wil niet zeggen dat ik niet bang ben. Dat ben ik wel. Maar je moet het op een akkoordje gooien met de dood, zoals je dat moet doen met alles wat onvermijdelijk is: of je raakt verbitterd en boos als je mensen om je heen ziet sterven, of je komt tot een relatie met de dood, een modus vivendi – dat is een centraal uitganspunt in het christendom.
Ten onrechte zien we het christendom als een vorm van wereldverzaking die alle hoop vestigt op het leven na de dood. Maar dat is obsceen: verlangen naar de dood. Alleen onze doodsdrift verlangt naar de dood. Jezus’ belangrijkste activiteit in het Evangelie is niet rondreizen en zeggen wat een geweldige kerel hij is. Hij doet wat anders: hij geneest mensen. Hij heeft wel oog voor het lijden, maar hij adviseert ze om zich nooit te verzoenen met het lijden. Hij ziet lijden als een tegenstander, en het koninkrijk Gods als iets wat inbreekt in het lijden, wat er iets aan doet. Er is dus geen morbide cultus van lijden, en geen keuze voor een volgend leven waarin alles beter is. Het bewustzijn van sterfelijkheid is niet hetzelfde als een fetisj maken van kwetsbaarheid – dat is wel altijd het gevaar, dat we het lijden zien als het allerhoogste.’
Tekst loopt door onder afbeelding
En wat hebben we aan deze inzichten als we nadenken over de zin van het leven?
‘Het is een zaak van realisme, je moet de dood niet ontkennen. Je moet de dingen goed zien om een goed leven te kunnen leiden. Dat geldt net zo goed voor het leven van een individu als voor de politiek. Een wereld zonder dood, dat is de wereld van Donald Trump. Hij zou het idee van de dood niet kunnen bevatten. Trump kan zich niet voorstellen dat hij ooit doodgaat; dan zou de hele scene anders moeten zijn. In zijn wereld kan geen dood zijn.’
Hoezo?
‘Als je je bewust bent van je kwetsbaarheid, als je beseft hoe broos en fragiel je bent, en als je inziet dat anderen dat ook zijn, dan zou je beter leven, dan zou je ook minder geneigd zijn tot overmoed. Een onbewust geloof in onze onsterfelijkheid ligt ten grondslag aan veel destructiedrang. Maar in het echte leven is geen trump card, geen troefkaart – vergeef me de flauwe grap – waar je je altijd mee weet te redden. Er is geen garantie dat het goed komt. Als je je door dat inzicht laat leiden, zul je veel milder oordelen en minder verwoestend te werk gaan.’
De alomtegenwoordige dood laat ons ook inzien hoe afhankelijk we zijn van anderen, concludeert Eagleton. Als Paulus schrijft dat een belangrijk deel van ons is dat we elk moment sterven – zo merkt Eagleton op in zijn boekje over de zin van het leven –, dan bedoelt hij daar misschien wel mee dat we voortdurend moeten sterven voor anderen. Een goed leven is een leven waarin we oog hebben voor de nood van anderen, en ons eigen verlangen soms opgeven om die nood te kunnen lenigen. ‘Daarom is goed leven een oefening in sterven.’
Het is dus precies in die liefde voor anderen dat Eagleton een goede kandidaat ziet voor de zin van het leven. Het is een conclusie die we in een filosofische queeste naar de zin van het leven kunnen vergeten, zegt Eagleton. En het is een opvatting die vele handelaars in zin van het leven niet zal bevallen, het is bepaald niet glorieus of diep, en misschien wel triviaal – maar wel heel waar!
Als die zin van het leven zich in het samenleven bevindt, zegt Eagleton, dan zou naast liefde geluk weleens een belangrijk uitgangspunt kunnen zijn. Maar let op, waarschuwt hij. ‘Daarmee bedoel ik iets anders dan wat wij in onze liberale, individualistische tijd onder geluk verstaan. Ik heb het over het geluk zoals Aristoteles het ooit beschreef. Tegenwoordig zien we geluk vaak als een toestand van ons brein. Maar bij Aristoteles is het een staat van de ziel die niet alleen betrekking heeft op een soort innerlijke toestand van de mens, maar ook op handelen in de wereld. Daarbij laat de mens zich idealiter leiden door deugden: door bijvoorbeeld een deugd als moed te cultiveren, kan de mens zich ontwikkelen en een goed leven leiden. Zo is er pas in een gemeenschap zoiets als een gelukkig leven mogelijk.’
Een belangrijk gevolg van die sociale opvatting van geluk is dat geluk – en daarmee ook de zin van het leven – ook een politieke kwestie wordt, geen zaak die je thuis maar probeert na te streven. Een zinvol leven bereik je niet zomaar; omstandigheden zijn belangrijk. In een overvol smerig vluchtelingenkamp is daar waarschijnlijk minder ruimte voor. ‘Je moet vrij zijn om je creatieve krachten te gebruiken; dat idee is minder vanzelfsprekend voor mensen die zin, meer op een individualistisch manier, meer liberaal, zien als een persoonlijke of louter een innerlijke kwestie.
Daarom gebruik ik ook het beeld van een jazzband – dat ontleen ik aan de marxistische filosoof Gerald Cohen – om te spreken over de zin van het leven. Dat heeft me overigens veel uitnodigingen opgeleverd om te komen spreken op jazzcongressen, terwijl ik niets van het onderwerp af weet en er eigenlijk ook geen belangstelling voor heb. Ieder individu drukt zich uit, maar tegelijkertijd geeft ieders expressie de ruimte aan de ander om zich weer uit te drukken. Improviseren lukt alleen als je gevoelig bent voor de ander. Zo kun je elkaar tot grote hoogten sturen. Je realiseert jezelf door je te verliezen in de muziek. Dat is een heel marxistisch idee. De ontwikkeling van iedereen is een voorwaarde voor de ontwikkeling van anderen. Dat is lang geen slecht ideaal.’
We hebben denk ik al geconstateerd dat u katholiek bent. Nu lijkt u ook nog eens marxist te zijn. Klopt dat?
‘Jazeker, nu aarzel ik niet. Van marxisme hou ik veel meer dan van het communisme. Ik kan me niemand voorstellen die met een beter idee is gekomen, de volledige realisering van het individu, en de volledige ontwikkeling van een gemeenschap. Zoals in de jazzband. Socialisme is voor mij elke set van instituties die dat op een realistische manier mogelijk maakt.’
Maar hoe zit het dan met het reëel bestaande marxisme, het communisme? Dat was eerder een onderdrukking dan een verrijking van het individu.
‘Als je wilt weten waarom het fout ging, dan moet je teruggaan naar het marxisme. Dan vind je een krachtige kritiek van het stalinisme. Sowieso is het geen slecht idee als we allemaal weer Marx gaan lezen.’
The meaning of life
Terry Eagleton
Oxford University Press
128 blz.
€ 13,95