Home Te veel daadkracht: de doorgedraaide zoektocht van de overheid naar schuld
Schuld

Te veel daadkracht: de doorgedraaide zoektocht van de overheid naar schuld

Door Sebastien Valkenberg op 18 april 2005

04-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

Justitie vervolgt een gezinsvoogd voor de dood van peuter Savanna. Het getuigt van rechtlijnig en dom causaal denken.

Er heerst een hardnekkig misverstand over de Nederlandse overheid. Ze zou zich terugtrekken uit de samenleving. Het misverstand wordt gevoed door bezuinigingen op sociale voorzieningen en door privatisering van staatsondernemingen en traditionele overheidsfuncties. Het ‘Nederlands onbehagen’ laat zich dan verklaren uit het feit dat we de overheid node missen, en daarmee het bindend element van de samenleving. Geen wonder dat men spreekt van de ‘kloof tussen burger en politiek’.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Toch is dit maar één kant van de medaille. Sanering van sociale voorzieningen is nog niet hetzelfde als ‘terugtrekken uit de samenleving’. Integendeel: wie de hele batterij aan ‘prikkels’ beschouwt die de sociale dienst loslaat op werklozen om vooral toch maar zo snel mogelijk aan de bak te kunnen, weet dat de overheid alles behalve haar handen heeft weggetrokken. Eerder is er een beweging gaande, waarbij de ‘softe’ hand wordt verruild voor de harde, van bovenaf opgelegde sanctie – geheel in lijn met het motto van Balkenende-I: ‘duidelijkheid en daadkracht’.

Dat de overheid zich allesbehalve heeft teruggetrokken, blijkt uit de manier waarop burgers en instanties sneller zijn uitgeleverd aan rechtsvervolging. De terrorismewetgeving is een actueel voorbeeld, maar zeker niet de enige. Ook de manier waarop Justitie de spierballen liet rollen in de zaak van de peuter Savanna kan gelden als case study – met excuses voor de wrange woordkeuze. In september vorig jaar werd zij dood in een kofferbak aangetroffen: gestikt in een washandje of sok. Hiervoor werden haar moeder en stiefvader gearresteerd. Van hen was bekend dat zij Savanna ernstig mishandelden, reden waarom ze onder begeleiding stonden van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland.

Diezelfde Jeugdzorg staat nu in het beklaagdenbankje. Letterlijk dan. Justitie onderzoekt of de gezinsvoogd van Savanna vervolgd kan worden voor dood door schuld. Nu weet Justitie in elk geval al dat deze ‘onbegrijpelijke’ fouten heeft gemaakt. Dat kan zijn en dat moet ook zeker onderzocht worden. Maar door in te zetten op dood door schuld laat Justitie blijken dat ze ervan uitgaat dat de dood van Savanna niet had plaatsgevonden als de ‘onbegrijpelijke’ fouten niet waren gemaakt. Is dit daadkracht en duidelijkheid? Of eerder rechtlijnigheid, en dom causaal denken? Terecht is dan ook de verontwaardiging op de website van de belangenvereniging voor Medewerkers in de Jeugdbescherming. ‘Het lijkt wel alsof een hulpverlener de driejarige Savanna heeft gedood.’

Bescheidenheid

De voortvarendheid – of moet ik zeggen: daadkracht? – van Justitie, gaat terug op een wereldbeeld dat overzichtelijk, al te overzichtelijk is, iets waar veel politici en beleidsmakers in het post-Paars tijdperk aan lijden. Door zo hoog in te zetten wordt de gezinsvoogd in kwestie verantwoordelijk, nee schuldig gemaakt aan de dood van de peuter. Iets meer bescheidenheid zou hier op zijn plaats zijn.

Die bescheidenheid kan Verlichtingsfilosoof Immanuel Kant ons bijbrengen. In zijn allerlaatste essay ‘Over het vermeende recht om uit menslievendheid te mogen liegen’ doet hij dit op haast provocerende wijze. Stel, een goede vriend van je wordt achternagezeten door een moordenaar. Je verbergt hem in je kelder. De moordenaar belt bij je aan met de vraag of jij weet waar zijn slachtoffer in spe zich bevindt. Moet je tegen hem liegen?. Nee, zegt Kant, zelfs tegen de moordenaar moet de waarheid gesproken worden. Als je liegt tegen de moordenaar veroorzaak je misschien wel de moord die je juist probeert te voorkomen. Wie weet is je vriend wel door het kelderraam naar buiten gekropen en stuur je de moordenaar ongewild naar hem toe. Inderdaad, de redenering klinkt absurd en was voor tijdgenoten het bewijs dat Kant aan Alzheimer leed.

Een waardevollere interpretatie van de op het eerste gezicht hoogst merkwaardige bewijsvoering geeft de Duitse moraalfilosofe Susan Neiman. Ook zij geeft toe: ‘de centrale these lijkt eerder thuis te horen in de slapstick dan in de filosofie.’ Maar voor haar heeft Kants uitdaging aan het gezonde verstand een veel diepere boodschap: hij laat zien dat wij maar zeer beperkte macht hebben over de gevolgen van onze handelingen. Net zo idioot als het is onszelf schuldig te verklaren aan de dood van onze vriend, is het om van Jeugdbescherming te verwachten dat ze drama’s kunnen voorkomen. Omgaan met mensen betekent nu eenmaal een forse mate van onvoorspelbaarheid.
 
Deze onvoorspelbaarheid is diepgeworteld in Kants wereldbeeld. Hij onderscheidt de fenomenale wereld van de noumenale. In de eerste heersen causale natuurwetten, in de tweede heerst de menselijke wil. Het unieke aan de mens is dat hij aan beide deel heeft; de rest van de natuur – stenen, planten, dieren – kan niet anders dan zich onderwerpen aan natuurwetten. Als een dier honger heeft, dan kan hij niet anders dan op zoek gaan naar voedsel. De mens is, dankzij zijn wil, in staat zich te onttrekken aan de wetten van de causaliteit. Als híj honger heeft, dan kan hij met zijn wil tegen deze neiging ingaan. De meest zuivere representant van de mens in de noumenale wereld is de mens op dieet.
 

Werkvloer

Het onderscheid noumenaal-fenomenaal is niet alleen maar voer voor filosofen. Het helpt ons ook het leven van alledag in kaart te brengen, bijvoorbeeld ons functioneren op de werkvloer. Zo verkeert de ene werknemer meer in de noumenale wereld dan de ander. In gewone-mensen-taal: de een heeft een zorgend beroep en bekommert zich in de eerste plaats om het welzijn van mensen, terwijl de ander technischer is ingesteld en zich voornamelijk bezig houdt met dingen en processen. De juf, de dokter en ook de gezinsvoogd van Savanna behoren tot de eerste groep; de IT-specialist en de automonteur tot de tweede. Natuurlijk is dit een simplificatie en zijn er grijstinten aan te brengen in het schema. Toch is de grove onderscheiding nuttig in zoverre zij een verschil in verantwoordelijkheid tussen de verschillende beroepsgroepen blootlegt.

Je hoort vaak dat de juf, de arts en de gezinsvoogd zich zo verantwoordelijk voelen voor respectievelijk hun klas met kinderen, patiënten en cliënten. Een juf brengt het liefst een klas met gelukkige en goedscorende leerlingen voort, een arts streeft ernaar al zijn patiënten te genezen en de gezinsvoogd hoopt dat de gezinnen die hij behandelt ooit weer op eigen benen zullen staan. Dit plichtsbesef is zeer prijzenswaardig, en ongetwijfeld moeten ook in sociale beroepsgroepen objectieve criteria worden opgesteld waaraan het handelen kan worden getoetst. Maar toch is er een absolute grens. Domweg omdat er met mensenmateriaal gewerkt wordt, is het onmogelijk een klas in zijn geheel naar het gymnasium te sturen, alle patiënten beter te maken en elk probleemgezin er weer bovenop te helpen. Precies die grens die Kant heeft willen aanduiden met zijn merkwaardige voorbeeld. Toch is dit plichtsbesef onmisbaar. Maar het is even teer als onmisbaar en daar moet dus voorzichtig mee worden omgesprongen. Nu wordt daar  onder het mom van ‘duidelijkheid en daadkracht’ veel te ruw mee omgesprongen. Al te gemakkelijk wordt dit professionele plichtsbesef – dat op de eerste plaats van binnenuit komt – omgebogen tot een juridische en van buitenaf opgelegde verantwoordelijkheid. 

Zo op het eerste gezicht klinkt het aannemelijk: omdat de juf, de arts en de gezinsvoogd met mensen omgaan, dragen zij een extra verantwoordelijkheid. Maar de gezinsvoogd van Savanna heeft niet gefaald zoals bijvoorbeeld een automonteur die vergeten is een moer goed aan te draaien. Bij dat laatste is er een causaal verband tussen onzorgvuldigheid en een auto-ongeluk. De gezinsvoogd kan plannen hebben met zijn cliënten, maar deze kunnen elk moment, om wat voor reden dan ook, besluiten zich daar niet aan te houden. Natuurlijk is het de bedoeling dat het gezin in kwestie weer beter gaat functioneren, maar de gezinsvoogd kan geen garantie voor succes geven. Zoals de automonteur dat wel kan, letterlijk in de vorm van de jaarlijkse APK-garantie.
 
Het gevolg van dit denken in (mono)causale relaties, samengebald in de kreet ‘duidelijkheid en daadkracht’, is een klimaat waarin soms op overspannen wijze gezocht wordt naar daders. Door te onderzoeken of de gezinsvoogd van Savanna vervolgd moet worden voor dood door schuld, geeft Justitie blijk van veel te hooggespannen verwachtingen. Op soortgelijke wijze probeert de overheid het onderwijs verantwoordelijk te maken voor de inburgering van allochtonen, terwijl kennisoverdracht toch echt zijn primaire taak is. De volgende stap, die nog niet wordt uitgesproken, maar wel al aan de horizon opdoemt, is dat mislukte inburgering het onderwijs aangerekend gaat worden.

Het enige wat Justitie bewerkstelligt is een sfeer van Barbertje-moet-hangen, waarin het werken voor een gezinsvoogd juist een onmogelijke taak wordt. Op de eerdergenoemde website van de Belangenvereniging voor Medewerkers in de Jeugdbescherming wordt dit gevoel als volgt verwoord. ‘Gezinsvoogden worden vogelvrij als Justitie ons zo op de vingers gaat kijken.’
 

Slim

Kan een falende gezinsvoogd dan helemaal niet bekritiseerd en eventueel vervolgd worden? Natuurlijk wel. Ook in de jeugdhulp horen objectieve criteria in acht te worden genomen, en wellicht heeft deze gezinsvoogd die met voeten getreden. Maar een onderzoek naar de oorzaak van falend beleid of een falende hulpverlener is nog heel wat anders dan een justitieel onderzoek, waarbij zelfs het criterium ‘dood door schuld’ als uitgangspunt geldt. Bovendien zou een grondig onderzoek naar het falen van de gezinsvoogd hele andere redenen aan het licht kunnen brengen; redenen die nu door een ‘te veel aan daadkracht’ worden verdoezeld. Wat zijn bijvoorbeeld de invloeden van bezuinigingen op de jeugdhulpverlening? Er is namelijk wel degelijk zoiets als ‘slim’ causaal denken. Er is onmiskenbaar een causaal verband tussen beschikbare fondsen en de mogelijkheid het werk goed te doen. Maar hier verlaten we dan ook het terrein van het sociale of – zo je wilt – het noumenale. In wezen is dit een kwestie van management: dekken de middelen de behoeften? De kans op ‘onbegrijpelijke fouten’ kan dus wel degelijk worden verkleind. Niet door justitiële dwang, wel door het aanbieden van toereikende middelen.