Dit artikel is exclusief voor abonnees
Na één jaar gaat hij echter al naar de universiteit van Padua, waar hij na zes jaar studie afstudeert als doctor in het kerkelijke recht. In 1425 gaat Nicolaas naar Keulen om opnieuw filosofie en theologie te studeren, waar hij voor het eerst in contact komt met de platoonse traditie van pseudo-Dionysius de Areopagiet. Door deze traditie raakt Nicolaas overtuigd van de beperktheid van het kennen van de waarheid. En daarmee is het leven van Nicolaas al op vijfentwintigjarige leeftijd blijvend getekend door het recht en ‘geleerde onwetendheid’.
Tot tweemaal toe wijst Nicolaas een leerstoel Canoniek recht aan de pas opgerichte Leuvense universiteit. Hij kiest voor een diplomatieke loopbaan. Voor zijn heer, graaf Ulrich van Manderscheid trekt Nicolaas naar het concilie van Basel om een conflict met de nieuwe bisschop van Trier op te lossen. Maar daar raakt hij in twee andere zaken verwikkeld, die zijn loopbaan definitief bepalen. Hij voert gesprekken met de vertegenwoordigers van de Hussieten. (Zij waren nadat de Tsjechische kerkgeleerde Jan Hus in 1415 door een conflict met Rome op de brandstapel werd gezet de zeer bloedige Hussietenoorlogen begonnen.) Nicolaas slaagt erin een compromis te vinden, waarbij de Hussieten bereid zijn, mits enkele toegevingen van Rome, het gezag van de paus en de kerk van Rome opnieuw te erkennen.
De paus is zeer onder de indruk van deze succesvolle onderhandelingen en bezorgt Nicolaas een nieuwe zending als diplomaat. Hij stuurt hem naar Constantinopel om de patriarch ervan te overtuigen over een mogelijke hernieuwde eenwording tussen roomse en orthodoxe kerk te onderhandelen. Nicolaas slaagt in zijn opdracht, en de Byzantijnse keizer en patriarch komen naar Italië om de eenwording te bespreken. Maar de keizer is vooral geïnteresseerd in militaire steun van het Westen tegen de dreiging van de Turken, en die kan de paus hem niet (voldoende) garanderen. De zo verhoopte eenheid tussen Oost en West zal er dus niet komen. In 1453 wordt Byzantium ingenomen door de moslims. Maar Nicolaas heeft zijn faam als diplomaat gevestigd.
Vermoeden
Het cruciale aan deze metafysica is dus dat er ondanks de principiële onbereikbaarheid ervan toch een absolute waarheid wordt verondersteld, een absoluut referentiepunt, een archimedisch punt dat al de rest schraagt en draagt. Ten opzichte van de absolute waarheid schiet iedereen tekort: niemand bezit de waarheid. Want tussen het eindige en het oneindige is immers geen enkele vergelijking mogelijk (finiti ad infinitum nulla comparatio): het eindige zal nooit helemaal met het oneindige samenvallen, altijd zullen er kleine minuscule verschillen blijven bestaan die een precieze of adequate waarheid (veritas praecisa, adaequata) uitsluiten. Maar dat sluit niet uit dat er tussen al wat eindig is een vergelijking in termen van waarheid mogelijk is. Het is dus niet zo dat, omdat noch A noch B en noch C de waarheid bezit, A, B en C evenveel (of even weinig) waar zouden zijn. Het is dus mogelijk te stellen dat B meer waar is dan C, en A meer waar dan B. Alleen is de klassieke correspondentieleer hiervoor niet meer het criterium. Dat kan niet, want niemand bezit de waarheid dus hoe zouden we kunnen weten of A meer dan B op de absolute waarheid zou lijken? Fotografisch realisme, de gelijkenis tussen een kopie en een origineel, staat hier niet langer model voor de notie waarheid.
Het criterium dat volgens Nicolaas dan wel moet worden gehanteerd is modern gezegd: zelfspot. Hoe meer A van zichzelf weet dat hij ten opzichte van de absolute waarheid tekort schiet, hoe meer waar de stelling (de naam) is die hij verdedigt. Immers, de absolute waarheid is ongrijpbaar, het oneindige onvatbaar en onbegrijpelijk. Hoe meer een eindige waarheid, ‘conjectuur’ of naam uit zichzelf duidelijk maakt dat datgene wat ze wil vatten of begrijpen onvatbaar of onbegrijpelijk is, hoe beter ze is, dit wil zeggen hoe meer waar. Men kan het onvatbare alleen vatten door zijn onvatbaarheid te demonstreren. Want als men het oneindige vat als iets eindigs, het onbegrijpelijke als iets begrijpelijks, het onvatbare vat als iets vatbaars, dan vat men om het even wat, behalve datgene wat men meent te vatten. Waarheid wordt zo functie van de helderheid van het bewustzijn van het eigen tekort schieten. Dit leidt tot de paradoxale opvatting dat een stelling of opvatting des te meer waar wordt genoemd naarmate ze haar eigen onvermogen om de waarheid te vatten tentoonspreidt. Deze paradox heeft enkele merkwaardige gevolgen.
Oorlog en geweld
De waarheidsopvatting van Nicolaas zou door de cynicus snel terzijde worden geschoven: Als alle eindige waarheden per definitie tekort schieten, waarom dan niet het hele waarheidsbegrip overboord. Niets is waar, en dus is alles waar. Maar dat is niet de houding van Nicolaas. Hoe overbodig de (particuliere) waarheid ook lijkt, we hebben haar nodig. Deze particuliere (historische, culturele, contingente) waarheid is immers onze enige manier om het absolute ter sprake te brengen. We kunnen deze particuliere waarheid, onze vertrouwde leefwereld, niet missen, we kunnen er niet buiten. Bovendien hoeft dat ook niet: als we maar de beperktheid ervan inzien. De christen hoeft geen moslim te worden, en de moslim geen christen. Beiden moeten zich daarentegen inspannen, binnen hun eigen religieuze en culturele traditie, om de ‘conjecturaliteit’ ervan tot hun geloofsgenoten te laten doordringen, hun tekortschieten ten opzichte van het absoluut oneindige.
Nicolaas neemt dus het antropomorfe karakter van de waarheid bijzonder ernstig. De achtergrond voor deze ernst waarmee hij het wereldse bejegent, is de neoplatoonse participatiemetafysica. Daarin heeft elke waarheid deel, zij het slechts gedeeltelijk, aan de absolute waarheid. Elke waarheid is daar een (gedeeltelijke) manifestatie of moment van, en moet aldus gerespecteerd worden. Geen enkele mag dus zomaar en zonder meer verworpen worden, hoe onwaar of verkeerd ze ook moge zijn. Zelfs als A meer waarheid bezit dan B en B dan C in de hoger aangegeven zin, dan nog moet A, uit respect voor (de beperktheid van) zijn eigen traditie, die van C eerbiedigen. Bij Nicolaas wordt het eindige altijd ernstig genomen, want het is de verschijningsplaats van het oneindige.
Omdat culturele waarheden met elkaar vergeleken kunnen worden – waarbij de waarheid met de meeste zelfspot het meest waar is – is daarmee volgens Nicolaas ook ruimte geschapen voor tolerantie. Niet in de hedendaagse platte betekenis van: iedereen denkt en zegt maar wat hij wil, en ikzelf interesseer me voor niemand anders zolang ik er geen hinder van ondervind. Dat is de tolerantie van de onverschilligheid. Nicolaas pleit echter voor een andere betekenis, die tweevoudig is. Tolerantie is verwant met het Latijnse tolerare (uithouden of verdragen), en betekent allereerst dat men de last die de ander ons met zijn anderszijn berokkent, uithoudt, ver-draagt. Maar tolerantie is ook verwant met het Latijnse tollere (optillen, naar boven dragen), en betekent dan ook dat men die last die de ander drukt en ons hindert, van de schouders van de ander afneemt en zelf naar boven draagt, in die zin zelf van onder naar boven ver-draagt. Dat is de tolerantie van de medemenselijkheid (humanitas).
Zo moet men de houding van Nicolaas begrijpen in de debatten rond religieuze hereniging met de Hussieten en de Byzantijnse orthodoxen, rond vrede met de andere godsdiensten (Godsdienstvrede, ofwel De pace fidei, 1453). Nicolaas doet er vele toegevingen tegenover andere godsdiensten – in de fictieve dialoog, waar eminente vertegenwoordigers van alle godsdiensten op een hemelse conferentie rond Gods troon verenigd zijn – behalve op enkele punten, waaronder de Triniteitsleer. De leer van de Drie-eenheid laat bij uitstek zien dat wat ze poogt te begrijpen niet te begrijpen is, en bevat daarom meer waarheid dan de namen Jahweh of Allah. Daarom ook gaat Nicolaas in zijn latere werk, De zifting van de Koran (Cribratio Alkorani, 3 delen), op zoek naar verborgen trinitaire structuren en metaforen in de Koran, en vindt dat er bijvoorbeeld over Allah gesproken wordt als bron, rivier, en oceaan: drie keer hetzelfde water maar in drie verschillende hypostasen, een drie-eenheid van water die de drie-eenheid van het goddelijke mysterie symboliseert.
Bloedbad
Nicolaas wil zo dus de moslims helpen hun eigen Koran beter te verstaan dan ze zelf zouden kunnen, en probeert zo het weten van de moslims omtrent hun eigen religieuze traditie een stap vooruit te helpen (ver-draagt het verstaan van de moslim van zijn Koran). Op onze dagen zal dit te pretentieus klinken. Wellicht is Nicolaas wat te optimistisch en te voortvarend in zijn project – en dacht hij iets te gemakkelijk het te kunnen realiseren. Zeker is wel dat hij die overbrugging zocht, vanuit een diepchristelijke inspiratie die de absolute waarheidspretentie vaarwel had gezegd. Bovendien liet hij een compleet nieuwe vertaling van de Koran maken, omdat hij de bestaande maar zeer onnauwkeurige Latijnse vertaling van de Koran niet vertrouwde. En dat terwijl overal in Europa, als reactie op de val van Constantinopel in 1453 en op het bloedbad dat Sultan Mehmet II er aanrichtte, de roep om een nieuwe massale kruistocht tegen de moslims luider dan ooit tevoren weerklonk.