Home Historisch profiel Nicolaas van Cusa: strijden tegen fundamentalisme
Historisch profiel Waarheid

Nicolaas van Cusa: strijden tegen fundamentalisme

Volgens de vijftiende-eeuwse rechtsgeleerde, filosoof en theoloog Nicolaas van Cusa bestaat de waarheid wel, maar kunnen we deze niet kennen. Met deze opvatting boekte Nicolaas vele diplomatieke successen.

Door Jos Decorte op 22 november 2012

Nicolaas van Cusa Cusanus

Volgens de vijftiende-eeuwse rechtsgeleerde, filosoof en theoloog Nicolaas van Cusa bestaat de waarheid wel, maar kunnen we deze niet kennen. Met deze opvatting boekte Nicolaas vele diplomatieke successen.

09-2001 Filosofie magazine Lees het magazine

Nicolaas Cryfftz van Cusa (gelatiniseerd Nicolaus Cusanus) werd geboren in 1401 te Bernkastel-Kues aan de Moezel als zoon van een welstellende wijnkoopman en reder. Zoals destijds gebruikelijk gaat Nicolaas als jongeling letterkunde en filosofie studeren.

Na één jaar gaat hij echter al naar de universiteit van Padua, waar hij na zes jaar studie afstudeert als doctor in het kerkelijke recht. In 1425 gaat Nicolaas naar Keulen om opnieuw filosofie en theologie te studeren, waar hij voor het eerst in contact komt met de platoonse traditie van pseudo-Dionysius de Areopagiet. Door deze traditie raakt Nicolaas overtuigd van de beperktheid van het kennen van de waarheid. En daarmee is het leven van Nicolaas al op vijfentwintigjarige leeftijd blijvend getekend door het recht en ‘geleerde onwetendheid’.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Tot tweemaal toe wijst Nicolaas een leerstoel Canoniek recht aan de pas opgerichte Leuvense universiteit. Hij kiest voor een diplomatieke loopbaan. Voor zijn heer, graaf Ulrich van Manderscheid trekt Nicolaas naar het concilie van Basel om een conflict met de nieuwe bisschop van Trier op te lossen. Maar daar raakt hij in twee andere zaken verwikkeld, die zijn loopbaan definitief bepalen. Hij voert gesprekken met de vertegenwoordigers van de Hussieten. (Zij waren nadat de Tsjechische kerkgeleerde Jan Hus in 1415 door een conflict met Rome op de brandstapel werd gezet de zeer bloedige Hussietenoorlogen begonnen.) Nicolaas slaagt erin een compromis te vinden, waarbij de Hussieten bereid zijn, mits enkele toegevingen van Rome, het gezag van de paus en de kerk van Rome opnieuw te erkennen.

De paus is zeer onder de indruk van deze succesvolle onderhandelingen en bezorgt Nicolaas een nieuwe zending als diplomaat. Hij stuurt hem naar Constantinopel om de patriarch ervan te overtuigen over een mogelijke hernieuwde eenwording tussen roomse en orthodoxe kerk te onderhandelen. Nicolaas slaagt in zijn opdracht, en de Byzantijnse keizer en patriarch komen naar Italië om de eenwording te bespreken. Maar de keizer is vooral geïnteresseerd in militaire steun van het Westen tegen de dreiging van de Turken, en die kan de paus hem niet (voldoende) garanderen.  De zo verhoopte eenheid tussen Oost en West zal er dus niet komen.  In 1453 wordt Byzantium ingenomen door de moslims. Maar Nicolaas heeft zijn faam als diplomaat gevestigd.  

Vermoeden

Als het gaat om de waarheid moet men grondig beginnen. En dat deed Nicolaas. Hij wilde weten wat er gezegd kon worden over het mysterie van het bestaan. Vlak voor zijn dood voltooit hij enkele van zijn filosofische hoofdwerken, waarin hij zijn diplomatieke verzoeningspogingen verbindt en zijn ideeën over de ‘geleerde onwetendheid’ samenkomen in zijn zogenaamde ‘conjecturele metafysica’: de metafysica van het vermoeden. Coniectura is een technische term die het best als ‘vermoeden’ kan worden vertaald, maar beslist meer is dan een gissen, meer dan een (blinde of rationeel berekende) gok. Maar het is ook zeker geen absolute waarheid.  Iets er tussenin dus. Aan de ene kant kan het bestaan – en het onbevattelijke ervan – niet loochenen, en aan andere kant slaagt het er nooit in de ware aard en het werkelijke wezen van dat mysterie uitputtend te beschrijven in concepten die voor het menselijke bewustzijn volkomen transparant zijn. Nicolaas van Cusa probeert zo het oneindige mysterie te benaderen via een naam, die geacht wordt enigszins de richting aan te geven waarin het menselijke verstand moet zoeken om een voorlopig en onvolledig begrip van datzelfde mysterie te bevroeden. Een dergelijke (filosofische) naam zet het denken op het spoor naar het oneindige: in de goede richting weliswaar, maar toch slechts op weg naar een asymptotische benadering.  Zo kan men ruw schematiserend Nicolaas’ filosofische carrière omschrijven als een zoektocht naar steeds waarachtiger namen voor het goddelijke, waardoor de ene asymptoot de limiet dichter nadert dan de andere.  Hij gebruikte namen als ‘het absolute maximum’, ‘het samenvallen van de tegengestelden’, ‘het Kunnen-Is’, ‘het Niet-Andere’, ‘het Kunnen-zelf’.

Het cruciale aan deze metafysica is dus dat er ondanks de principiële onbereikbaarheid ervan toch een absolute waarheid wordt verondersteld, een absoluut referentiepunt, een archimedisch punt dat al de rest schraagt en draagt.  Ten opzichte van de absolute waarheid schiet iedereen tekort: niemand bezit de waarheid. Want tussen het eindige en het oneindige is immers geen enkele vergelijking mogelijk (finiti ad infinitum nulla comparatio): het eindige zal nooit helemaal met het oneindige samenvallen, altijd zullen er kleine minuscule verschillen blijven bestaan die een precieze of adequate waarheid (veritas praecisa, adaequata) uitsluiten. Maar dat sluit niet uit dat er tussen al wat eindig is een vergelijking in termen van waarheid mogelijk is. Het is dus niet zo dat, omdat noch A noch B en noch C de waarheid bezit, A, B en C evenveel (of even weinig) waar zouden zijn. Het is dus mogelijk te stellen dat B meer waar is dan C, en A meer waar dan B. Alleen is de klassieke correspondentieleer hiervoor niet meer het criterium. Dat kan niet, want niemand bezit de waarheid dus hoe zouden we kunnen weten of A meer dan B op de absolute waarheid zou lijken? Fotografisch realisme, de gelijkenis tussen een kopie en een origineel, staat hier niet langer model voor de notie waarheid.

Het criterium dat volgens Nicolaas dan wel moet worden gehanteerd is modern gezegd: zelfspot. Hoe meer A van zichzelf weet dat hij ten opzichte van de absolute waarheid tekort schiet, hoe meer waar de stelling (de naam) is die hij verdedigt. Immers, de absolute waarheid is ongrijpbaar, het oneindige onvatbaar en onbegrijpelijk. Hoe meer een eindige waarheid, ‘conjectuur’ of naam uit zichzelf duidelijk maakt dat datgene wat ze wil vatten of begrijpen onvatbaar of onbegrijpelijk is, hoe beter ze is, dit wil zeggen hoe meer waar. Men kan het onvatbare alleen vatten door zijn onvatbaarheid te demonstreren. Want als men het oneindige vat als iets eindigs, het onbegrijpelijke als iets begrijpelijks, het onvatbare vat als iets vatbaars, dan vat men om het even wat, behalve datgene wat men meent te vatten. Waarheid wordt zo functie van de helderheid van het bewustzijn van het eigen tekort schieten. Dit leidt tot de paradoxale opvatting dat een stelling of opvatting des te meer waar wordt genoemd naarmate ze haar eigen onvermogen om de waarheid te vatten tentoonspreidt. Deze paradox heeft enkele merkwaardige gevolgen.  

Oorlog en geweld

Om te beginnen betekent dit dat een stelling of geloofsopvatting die haar eigen waarheid met absolute pretenties presenteert en zich daar in allerhande praktijken hardnekkig aan vastklampt, per definitie in de onwaarheid leeft. Hoe hardnekkiger ze zich aan haar absoluutheidsclaims vastklampt, hoe meer ze in de onwaarheid leeft. Deze absolute waarheidspretenties zijn het, volgens Cusanus, die tot bloedige conflicten en onverdraagzaamheid leiden. Immers, als A in de waarheid leeft, en B verschilt van A, leeft B in de onwaarheid. Dan zijn er maar twee mogelijkheden. Ofwel B is uitermate dom, zoals een kind of een mentaal gehandicapte, dat hij de waarheid niet kán zien, die toch voor iedereen die een beetje nadenken kan zonneklaar is. In dat geval moeten we B (her)opvoeden, opsluiten, in een inrichting stoppen – maar in elk geval beschouwen we hem niet als een gelijke. Of B is uitermate slecht, zoals een doortrapte ketter of een verdorven duivel, dat hij de waarheid niet wil zien, die toch voor iedereen die enigszins van goede wil is zonneklaar is. In dat geval moeten we B elimineren, uitroeien – en beschouwen we hem evenmin als een gelijke. Zo’n situatie kan alleen tot oorlog en geweld (tussen godsdiensten, volkeren) leiden, nooit tot vrede, aldus Nicolaas.

De waarheidsopvatting van Nicolaas zou door de cynicus snel terzijde worden geschoven: Als alle eindige waarheden per definitie tekort schieten, waarom dan niet het hele waarheidsbegrip overboord. Niets is waar, en dus is alles waar.  Maar dat is niet de houding van Nicolaas. Hoe overbodig de (particuliere) waarheid ook lijkt, we hebben haar nodig. Deze particuliere (historische, culturele, contingente) waarheid is immers onze enige manier om het absolute ter sprake te brengen. We kunnen deze particuliere waarheid, onze vertrouwde leefwereld, niet missen, we kunnen er niet buiten. Bovendien hoeft dat ook niet: als we maar de beperktheid ervan inzien. De christen hoeft geen moslim te worden, en de moslim geen christen. Beiden moeten zich daarentegen inspannen, binnen hun eigen religieuze en culturele traditie, om de ‘conjecturaliteit’ ervan tot hun geloofsgenoten te laten doordringen, hun tekortschieten ten opzichte van het absoluut oneindige.

Nicolaas neemt dus het antropomorfe karakter van de waarheid bijzonder ernstig. De achtergrond voor deze ernst waarmee hij het wereldse bejegent, is de neoplatoonse participatiemetafysica. Daarin heeft elke waarheid deel, zij het slechts gedeeltelijk, aan de absolute waarheid. Elke waarheid is daar een (gedeeltelijke) manifestatie of moment van, en moet aldus gerespecteerd worden. Geen enkele mag dus zomaar en zonder meer verworpen worden, hoe onwaar of verkeerd ze ook moge zijn. Zelfs als A meer waarheid bezit dan B en B dan C in de hoger aangegeven zin, dan nog moet A, uit respect voor (de beperktheid van) zijn eigen traditie, die van C eerbiedigen. Bij Nicolaas wordt het eindige altijd ernstig genomen, want het is de verschijningsplaats van het oneindige.

Omdat culturele waarheden met elkaar vergeleken kunnen worden – waarbij de waarheid met de meeste zelfspot het meest waar is – is daarmee volgens Nicolaas ook ruimte geschapen voor tolerantie. Niet in de hedendaagse platte betekenis van: iedereen denkt en zegt maar wat hij wil, en ikzelf interesseer me voor niemand anders zolang ik er geen hinder van ondervind.  Dat is de tolerantie van de onverschilligheid. Nicolaas pleit echter voor een andere betekenis, die tweevoudig is. Tolerantie is verwant met het Latijnse tolerare (uithouden of verdragen), en betekent allereerst dat men de last die de ander ons met zijn anderszijn berokkent, uithoudt, ver-draagt. Maar tolerantie is ook verwant met het Latijnse tollere (optillen, naar boven dragen), en betekent dan ook dat men die last die de ander drukt en ons hindert, van de schouders van de ander afneemt en zelf naar boven draagt, in die zin zelf van onder naar boven ver-draagt. Dat is de tolerantie van de medemenselijkheid (humanitas).  

Zo moet men de houding van Nicolaas begrijpen in de debatten rond religieuze hereniging met de Hussieten en de Byzantijnse orthodoxen, rond vrede met de andere godsdiensten (Godsdienstvrede, ofwel De pace fidei, 1453).  Nicolaas doet er vele toegevingen tegenover andere godsdiensten – in de fictieve dialoog, waar eminente vertegenwoordigers van alle godsdiensten op een hemelse conferentie rond Gods troon verenigd zijn – behalve op enkele punten, waaronder de Triniteitsleer. De leer van de Drie-eenheid laat bij uitstek zien dat wat ze poogt te begrijpen niet te begrijpen is, en bevat daarom meer waarheid dan de namen Jahweh of Allah.  Daarom ook gaat Nicolaas in zijn latere werk, De zifting van de Koran (Cribratio Alkorani, 3 delen), op zoek naar verborgen trinitaire structuren en metaforen in de Koran, en vindt dat er bijvoorbeeld over Allah gesproken wordt als bron, rivier, en oceaan: drie keer hetzelfde water maar in drie verschillende hypostasen, een drie-eenheid van water die de drie-eenheid van het goddelijke mysterie symboliseert.

Bloedbad

Nicolaas wil zo dus de moslims helpen hun eigen Koran beter te verstaan dan ze zelf zouden kunnen, en probeert zo het weten van de moslims omtrent hun eigen religieuze traditie een stap vooruit te helpen (ver-draagt het verstaan van de moslim van zijn Koran). Op onze dagen zal dit te pretentieus klinken. Wellicht is Nicolaas wat te optimistisch en te voortvarend in zijn project – en dacht hij iets te gemakkelijk het te kunnen realiseren. Zeker is wel dat hij die overbrugging zocht, vanuit een diepchristelijke inspiratie die de absolute waarheidspretentie vaarwel had gezegd. Bovendien liet hij een compleet nieuwe vertaling van de Koran maken, omdat hij de bestaande maar zeer onnauwkeurige Latijnse vertaling van de Koran niet vertrouwde. En dat terwijl overal in Europa, als reactie op de val van Constantinopel in 1453 en op het bloedbad dat Sultan Mehmet II er aanrichtte, de roep om een nieuwe massale kruistocht tegen de moslims luider dan ooit tevoren weerklonk.