Wat ons het meest nabij is, is ons tegelijkertijd het meest vreemd, zegt de Franse filosoof Emmanuel Levinas, en een betere omschrijving voor familierelaties kan ik niet vinden. Natuurlijk, er is niets meer vertrouwd dan je eigen moeder of vader, broer of zus, dochter of zoon – maar tegelijkertijd: accentueert niet juist hun nabijheid of gelijkenis niet ook hun vreemdheid? En ik doel hier niet op ontwrichte gezinnen, of familieconflicten, maar op een algemene eigenschap van de menselijke conditie: hoe dichterbij de ander is, hoe meer opvalt dat hij echt een ander is.
Tot die zeer nabije ander kun je namelijk nooit voldoende afstand nemen, waardoor zijn andersheid des te meer indringend is. Zo zal iedere ouder ooit meemaken dat ze naar hun kinderen kijken en denken: ik begrijp jou niet. Wie ben jij? Niet zo zeer omdat het kind een andere levenspad kiest dan die de ouder voor ogen stond. Maar omdat achter die keuzes een volstrekt andere manier van zijn zich opeens aandient, terwijl een ouder altijd ook zoekt naar herkenning. Ooit viel het kind vanzelfsprekend samen met de ouders – nu is dat vervlogen. Tegelijkertijd zien ouders hun kind nooit los van zichzelf. Een paradoxale ervaring: het vertrouwde en het vreemde lopen onontwarbaar door elkaar.
Dezelfde tegenstrijdigheid doet zich voor als we kijken in de spiegel, en ontdekken dat we steeds meer op vader of moeder lijken. Is dat een moment van vervreemding, of juist vertrouwdheid? Filosofen gebruiken hiervoor wel eens het woord ‘vreemdvertrouwd’ – het Duitse Unheimliche is overigens veel treffender.
Het meest dramatisch treft deze paradox ons overigens bij de dood van een naaste. Tegelijkertijd een geliefde, vertrouwd tot in elk detail – en een lijk. Warm en koud.
Gerrit Achterberg geeft er magistraal vorm aan het samenvallen van vreemdheid en vertrouwdheid in het gedicht ‘Moeder’ uit de bundel Osmose:
Ik zat met moeder aan de haard, zij breide
en ik deed niets dan cigaretten roken.
Ze zei: Jongen, je moet niet zoveel roken;
je moet er morgen mee uitscheiden.
Ik ben het haardvuur nog wat op gaan stoken;
horende hoe het zachtjes in mij schreide,
omdat het niet kon worden uitgesproken,
wat zich vlakbij voor eeuwig wou bevrijden.
Het gedicht lijkt ogenschijnlijk een weergave van alledaagse, vertrouwde handelingen – maar daarin schuilt juist de symboliek. Achter de handelingen schuilt onmiskenbaar het onuitgesproken, en fundamenteel onuitspreekbare, verdriet van de zoon en dichter. Dat wat hem juist te midden van alle vertrouwdheid van zijn moeder vervreemdt. Iets wat tussen hen in ligt, en wat duidelijk zwaar weegt, maar waar Achterberg tóch een vorm aan heeft weten te geven – door dit gedicht.
Het gedicht is bijzonder intiem, omdat het subtiel en teder duidelijk maakt wat nooit ter tafel kan komen – in ieder geval niet zonder beide in grote verlegenheid te brengen. Wij denken tegenwoordig bij ‘intiem’ vaak aan totale openheid, aan elkaar alles kunnen vertellen. Een volkomen transparantie: je houdt immers niets achter voor diegene van wie je houdt. Het Latijnse intimus is de overtreffende trap van intus – ‘binnen’, dus ‘intiem’ betekent letterlijk ‘het meest naar binnen gelegen’.
Maar hoe open is dat meest innerlijke? Hoe – om een vreselijk marketingwoord te gebruiken – ‘communiceerbaar’? Vaak zijn menselijke relaties, vooral tussen intimi, dermate complex dat het niet onder woorden is te brengen. Nog los van de vraag of een ander, tot wie ik me richt, precies zou begrijpen wat ik probeer te zeggen. Laat staan dat ik mezelf helemaal begrijp. Het vreemde is wat dat betreft zelfs zo nabij, dat het in onszelf huist.
Verlegenheid
Misschien dat intimiteit daarom eerder zou moeten staan voor een bepaalde verlegenheid. Niet de verlegenheid om iets niet te durven zeggen, maar eerder de schroom iets te zeggen, terwijl het tegelijkertijd ook niet zo maar kan worden achtergehouden. Te naakt als het wel wordt gezegd, als dat al ooit zou kunnen, te geforceerd als het geen enkele vorm krijgt. Tussen beide uitersten balanceren, noem ik geslaagde intimiteit.
Dat leidt bij Achterberg tot een gedicht, waarin wordt onderstreept wat juist niet kan worden gezegd, zodat het toch heel veel laat zien. In het alledaagse familieleven leidt het tot allerlei rituelen, vanzelfsprekendheden en soms tot een welbegrepen onverschilligheid: ‘zo is vader nu eenmaal’. We weten het, maar we beseffen ook dat het nooit helemaal kan worden uitgesproken.
Overigens is dat allerminst per definitie een goede zaak. Deze familie-intimiteit kan worden misbruikt; soms moet weldegelijk worden gesproken waar wordt gezwegen. De intimiteit kan worden misbruikt, zelfs een machtsmiddel zijn. De film Festen laat daarvan een extreme variant zien. Het schokkende van die film is niet alleen het misbruik van de vader, maar het misbruik van die intimiteit. Het meest familiaire – loyaliteit ten aanzien van wat niet zo maar kan worden gezegd – wordt verkracht.
Daarnaast kan de balans altijd doorslaan naar een geforceerde vertrouwdheid; denk aan de spreekwoordelijke man die de symbolische navelstreng met zijn moeder maar niet door kan snijden. Of juist naar onverschilligheid: het andere is dermate onoverkomelijk, dat het eigenlijk niets meer heeft te zeggen. Vader is écht een vreemde geworden – en staat daarmee zo ver af van mij, dat dit me volkomen koud laat.
Elke week aan het denken worden gezet met de mooiste verhalen van Filosofie Magazine? Schrijf u in voor de gratis nieuwsbrief
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
Maar tegelijkertijd is de subtiele balans tussen vreemdheid en vertrouwdheid de manier om potentieel explosieve momenten in juiste banen te leiden, door middel van rituelen en gewoontes. Daarom is het gezin een uitstekende leerschool. Ikzelf heb bijvoorbeeld een moeilijke relatie gehad met mijn moeder; we hebben elkaar zelfs jarenlang niet gezien. Hoewel een vanzelfsprekende band tussen moeder en zoon voor ons nooit meer helemaal is weggelegd, gaan we toch goed met elkaar om – juist omdat we weten waarover moet worden gesproken, wat beter op een andere manier kan worden medegedeeld, of waarover moet worden gezwegen. We accepteren elkaar daarin als anderen, zelfs tot op zekere hoogte als vreemden. Dat is geen probleemloze happy end – dat weet ik. Toch geldt hier wat voor Hannah Arendt zo essentieel is aan de al eerdergenoemde menselijke conditie: de mogelijkheid om opnieuw te beginnen, om open te staan naar de toekomst. Dat wil niet zeggen dat het verleden is ontdaan van zijn gewicht, maar door een bepaalde, subtiele omgang stappen we er over heen. Voor Arendt is dit vergeving.
Nu zag Arendt dit ‘opnieuw beginnen’ als een voorwaarde voor politiek, of de publieke sfeer. Maar voor mij is juist de familie-intimiteit op dit punt een model voor de gehele samenleving. Een van de grootste problemen van deze tijd is de omgang met het volstrekt andere, het vreemde. We zijn elkaar tegenwoordig meer naderbij dan ooit, door allerlei ontwikkelingen. Zo leven we niet langer in een hiërarchische, maar in een egalitaire samenleving. Maatschappelijke posities zijn niet langer voorbestemd, en zelfs politici en astronauten zijn maar één tweet van ons verwijderd. Sociale media hebben een netwerk gecreëerd waarvan de gevolgen nog steeds niet helemaal te overzien zijn. We zien meer van elkaar dan ooit tevoren – denk aan de vele familiekiekjes op facebook. Maar ondanks, of misschien wel dankzij, deze openheid en nabijheid is het andere of vreemde in toenemende mate verdacht geworden. We hoeven daar geen uitgebreide politieke analyse van te maken; de opkomst van het populisme, en de afnemende tolerantie op straat jegens iedereen die wordt beschouwd als een ander, zijn afdoende illustraties. Waar we van huis uit een bepaalde omgang met het andere hebben meegekregen, juist als dat heel nabij is, blijkt dat we in de publieke ruimte deze lessen in de wind slaan. De haarlemmerolie van menselijke interactie is op straat en in de media behoorlijk opgedroogd.
Gevoelloze ander
Het egalitaire van onze samenleving heeft ons veel gebracht – bijvoorbeeld kansen voor diegenen die vroeger nergens stonden. Vrouwen, homo’s, kinderen uit arme gezinnen. Maar het nadeel is dat dit egalitaire een stellige eis dreigt te zijn. Wat als anders of vreemd wordt ervaren, is meteen ook afwijkend. We zien dat goed aan hoe vrijheid van meningsuiting wordt gewaardeerd. Was het eens uitingsvrijheid juist voor het andere, vreemde, vaak onderdrukte – waarin volgens oerliberaal John Stuart Mill de bron van verandering en sociale progressie schuilt – nu lijkt het vaak een vrijbrief, of zelfs een ‘recht’, om het andere te tuchtigen en te kwetsen. De ander moet gevoelloos zijn voor mijn woorden, hoe grof ook, pas dan immers is hij zoals mij. Dat is de subtekst van ‘het recht te kwetsen’: zo lang de ander nog iets voelt, waarvoor ikzelf gevoelloos ben, moet ik doorgaan met hem te raken. Want het andere van die ander zint mij niet. Hier zijn we heel ver afgeraakt van wat we van thuis hebben meegekregen, de subtiele omgang met het andere. We dienen poedelnaakt te zijn; ook de verlegenheid om iets niet te kunnen zeggen, terwijl het tegelijkertijd niet kan worden achtergehouden, is onvoldoende. Dergelijke subtiele, gevoelige, diplomatieke omgang is verdacht.
De verdachtmaking van het andere keert zich ook direct tegen de intimiteit van het gezin. We zien dat op verschillende manieren. Ten eerste wordt het gezin van buiten af bevraagd, bevoeld, getest, of gefouilleerd. Intimiteit is verdacht, want kan een teken zijn van diverse vormen van misbruik. Dat laatste is overigens beslist waar, daarover geen misverstand.
Maar we moeten ons afvragen of we daarom de intimiteit als zodanig moeten aantasten. Het Elektronisch Kinddossier – de digitale beschikbaarheid van medische dossiers voor diverse instanties – is bijvoorbeeld op het randje. Niet alleen omdat aan schoolartsen klaarblijkelijk wordt gevraagd de schaamhaarontwikkeling van puberende kinderen bij te houden. Maar ook omdat volkomen onduidelijk is of ouders enig bezwaar kunnen maken tegen de aanmaak of inhoud van een dossier, of dat Jeugdzorgprofessionals toestemming van ouders nodig hebben om informatie op te slaan. Hoe neutraal is die professional? Wat als hij een vooroordeel heeft over een ouder of de leefomgeving van een kind? Kan een ouder daartegen ageren, of is dat voor die professional alleen maar een reden om het dossier aan te scherpen? De relatie tussen ouder en kind is op die manier bij voorbaat al belast. Te meer omdat Justitie interesse heeft in de gegevens, en het mogelijk is om het Elektronisch Kinddossier te koppelen aan de Verwijsindex Risicojongeren. ‘Risicoprofielen’ kunnen al van jongs af aan worden opgesteld, als een soort mal die dwingender is dan de intieme gezinsrelaties. De Rotterdamse socioloog Willem Schinkel noemt het prepressie; preventief repressief optreden, op basis van statistische gegevens, door een conglomeraat van medische – en zorginstanties en Justitie. Het gezin als risicofactor; we kunnen er niet omheen dat het past bij een meer maatschappelijke trend dat alles wat verborgen of vreemd is, per definitie ook niet klopt. We zien het bijvoorbeeld aan de sanering van binnensteden, waar alles dat zich aan de zelfkant bevindt (prostitutie!), moet verdwijnen. Maar heel vaak heeft het verborgene op zichzelf een regulerende functie, een kracht die op deze manier resoluut wordt ondermijnd – terwijl je die juist naar je hand kunt zetten, door tactisch optreden.
Maar de ondermijning van het intieme zien we ook exact aan de andere kant: niet vanuit de overheid, maar vanuit het gezin zelf. Kijk op Facebook, naar de talloze foto’s van kinderen en andere familiekiekjes. Ook wij zelf vinden dat het intieme niet langer verborgen kan blijven, maar moet worden gedeeld. Het is wat de filosoof Stine Jensen ‘intiem kapitaal’ noemt; een daadwerkelijke macht in een netwerksamenleving, waarbinnen opvallen en ‘leuk’ worden gevonden van groot belang zijn voor succes. Nu zijn al die foto’s natuurlijk vaak ook leuk of vertederend – laten we daar niet te moeilijk over doen. Maar toch is het de moeite waard om te kijken wat voor soort intimiteit eigenlijk wordt uitgevent. Wat mij opvalt: het is bijna zonder uitzondering positief. Blozende baby’s, slimme en gezonde kinderen, gezellige feestjes, geslaagde lezingen, bijzondere prestaties… Facebook is een oneindig doordraaiende ‘leuk’-carrousel, en iedereen doet daar zonder enige aarzeling aan mee. Nooit lezen we – althans niet in mijn digitale vriendenkring – ‘Ben vannacht alweer vreemdgegaan’. Of: ‘kon de fles weer niet laten staan’. De facebookdoctrine luidt dat we allemaal een fijn en succesvol leven leiden; misschien noopt de ongeloofwaardigheid hiervan dat we voortdurend bevestiging zoeken in de vorm van ‘vind ik leuks’. Cultuurpessimisten zien er vaak een soort collectieve narcistische persoonlijkheidsstoornis in; inderdaad beschrijft DSM-IV, het classificatiesysteem voor psychische stoornissen, ‘constante behoefte aan aandacht en zelfbevestiging’ als kenmerken van narcisme. Sommige filosofen beschrijven hoe het narcistische individu de samenleving overspoelt, en hoe in zijn kielzog de publieke sfeer is ingeruild voor een algemene hunker naar intieme gegevens. Kijk naar politiek: het intieme kapitaal van een politicus (relatie, kinderen) is minstens een even belangrijke voorwaarde voor succes als zijn politieke verhaal. Daar zit wel wat in, maar het is een bepaalde intimiteit dat de publieke ruimte heeft bezet. Het is een droombeeld.
Vind-ik-leuk
Tot op welke hoogte beïnvloedt en structureert dit droombeeld de dagelijkse werkelijkheid? De invloed van sociale media valt in ieder geval niet te onderschatten: het is symbiotisch verweven met het intieme leven. We zitten niet langer meer ‘op’ het net, maar er werkelijk ‘in’. Ook als we niet ‘op’ facebook zitten, of twitter, zeggen we bij veel momenten: ‘goh, dat zou leuk zijn om op facebook te zetten – heb je je fototoestel bij je?’. Maar biedt het typische ‘Vind-ik-leuk’-format van facebook wel voldoende ruimte voor een betekenisvolle menselijke omgang? Nu sociale relaties, of we dat nu leuk vinden of niet, steeds meer een publieke dimensie krijgen, (en, terzijde, onze intieme gegevens die we zo gul toevertrouwen aan facebook in toenemende mate handelswaar zijn – data voor marketeers en adverteerders) is het ook tijd voor meer volwassen sociale media. Het moge duidelijk zijn dat er voor kunstenaars, designers, ontwerpers, denkers en programmeurs hier een mooie klus ligt. Maar ook voor de vele gebruikers van sociale media, voor ons allemaal. Dit is dan ook geen fundamentele kritiek op sociale media; in tegendeel. Met de ongekende technologische mogelijkheden kunnen we het subtiele spel tussen vertrouwdheid en vreemdheid juist op een nieuwe, en verrassende manier spelen. We kunnen sociale media ook echt intiem maken, met de familie als leerschool. Dus niet: meer exhibitionisme, maar een juiste vorm van schroom en verlegenheid. Niet: de verlegenheid om niks meer te durven zeggen, maar een vorm, ritueel of manier vinden om uit te drukken wat niet zo maar te zeggen valt. Hoe gaan we op sociale media een plaats bieden aan het onzegbare? Aan hoe onze kinderen opgroeien en zich van ons verwijderen – en toch ook weer niet? Aan onze relaties, die opbloeien en soms weer ten ondergaan? Aan de dood van een geliefde? Durven we dit aan?
In het beroemde verhaal De Gedaanteverwisseling van Franz Kafka vinden twee metamorfoses plaats. De eerste is die van Gregor Samsa, een verkoper met een vlekkeloze staat van dienst, die op een ochtend merkt dat hij is veranderd in een gigantisch insect. De tweede metamorfose is echter nog veel meer indringend, namelijk die van zijn zusje Grete. Toont ze aanvankelijk nog compassie voor haar broer – ze geeft hem te eten nadat hij door de ouders zijn slaapkamer is ingejaagd – uiteindelijk keert ook zij zich van hem af. Ze zegt: ‘Ik wil tegenover dit ongedierte niet de naam van mijn broer uitspreken, en daarom zeg ik alleen: wij moeten proberen het kwijt te raken.’ De broer annex insect overlijdt. Het einde van het verhaal leest als een droom. Alles is ‘leuk’; de zon schijnt, het zusje blijkt een mooie jonge vrouw, de toekomst wenkt – en Gregor lijkt volkomen vergeten. Natuurlijk is het insect een metafoor voor het vreemde, het onplaatsbare, het letterlijk Unheimliche dat alleen binnen deze neurotische familie, bereid tot alles om zijn duistere kant te onderdrukken, kon uitgroeien tot monstrueuze proporties. En we kunnen ons afvragen of het voorgoed is verdwenen, nadat Grete haar handen aftrok van haar broer, en de familie doet alsof hij nooit heeft bestaan. Het merkwaardige is dat sociale media op een ongekende manier de mogelijkheid biedt om onze meest intieme banden te delen, terwijl tegelijkertijd eenzelfde soort vergetelheid dreigt als bij de familie Samsa. We zijn marketeers geworden van ons eigen leven, zijn gewend om het mooie en succesvolle te vertellen, en het onwenselijke te verzwijgen. Maar nu sociale media zo indringend verweven raken met onze intieme banden en dagelijkse leven, dreigt een existentieel tekort. Je kunt wat dat betreft het citaat van Levinas ook omdraaien: zonder het vreemde, is er ook niet echt nabijheid. Tijd voor echte sociale media.