De McDonalds is één van die symbolische doelen van de Franse verdedigers van het ‘goede eten’. Een pleidooi voor de gastronomie. ‘Wat het erotisme is voor de seksualiteit, is de gastronomie voor het voedsel. Een toevoeging van de ziel.’
In 1999 sloopt boerenactivist José Bové een McDonalds in aanbouw in het Zuid-Franse stadje Millau. Door dit soort acties werd Bové – woordvoerder van de linkse boerenbond Conféderation Paysanne – de icoon van de linkse andersmondialisten, die strijden tegen de invloed van de Amerikaanse voedselindustrie, de liberale globalisering van de voedselmarkt en de komst van genetisch gemanipuleerd voedsel. Ook bij de meer conservatieve Fransman ligt deze in de stad Parijs geboren boer goed: hij verzet zich tegen de mal-bouffe, het slechte eten en tegen de ondermijning van het gezin door een ‘eetschuur die altijd open’, waar ‘het individu’ toe kan geven aan zijn ‘impulsen’.
McDonalds blijft in Frankrijk inzet van een ideologische oorlog. Die keert zich tegen Amerika, maar is even vaak een interne aangelegenheid, een ideologische burgeroorlog. De kampen zijn ruwweg te verdelen in de traditionalisten – die de samenhang van de maatschappij benadrukken, het gezinsverband, de (eet)cultuur – en de individualisten – die menen dat ieder mens voor zichzelf moet uitmaken wat hij doet of laat.
Referentiepunt voor de ideologische burgeroorlog blijft de revolutie van mei ’68, het jaar van de studentenopstand tegen de hiërarchie, het symbool voor de bevrijding van het individu, van zijn impulsen en driften. De filosoof Pascal Bruckner toont aan hoe het verlangen naar bevrijding van de generatie van ’68, is omgeslagen in het alomtegenwoordige consumentisme. De sterkste uitdrukking daarvan is wel te vinden in het fastfoodrestaurant.
Het debat over het eten ontaardt snel doordat beide kampen een karikatuur schetsen van hun tegenstander. De eerste ontaarding is die van de conservatief. Voor de conservatief is McDonalds inderdaad ‘een eetschuur’. De volgende stap, een totale veroordeling van de geest van ’68, is snel gezet: de conservatief kiest al te snel voor een veroordeling van ‘het bevrijde individu’.
De tweede ontaarding is die van de individualist. Die in grote lijnen stelt dat het kind zichzelf moet zijn. Die individualist verbindt ook een moreel oordeel aan die opmerking: de drift zelf is goed, en moet niet onderdrukt worden. Sterker nog: juist de maatschappij die de mens te veel aan banden legt, is een neurotische maatschappij. Terwijl een vrije maatschappij ook gezond zou zijn.
Onze vraag is of er een mogelijkheid is om behendig tussen de Scylla van het conservatisme en de Charybdis van het individualisme door te laveren. Hoe kan het verzet van ’68 tegen de autoriteit, tegen de bekrompenheid, behouden blijven, zonder te verzanden in het consumentisme? We vinden een antwoord bij de filosoof Michel Onfray, die een pleidooi houdt voor het ‘filosofisch hedonisme’.
Fastfood
Ze heten nuggets, burgers of rings – de in ‘ludieke vormen’ getransformeerde stukken vlees van de fastfoodrestaurants. ‘Het heeft niet meer de naam van vlees, ook niet de vorm of de smaak. Het is bedolven onder een kitscherige en zoete transformatie van bloed: ketchup’, schrijft Pascal Lardellier, docent communicatiewetenschappen aan de universiteit van Dijon, in een essay in Le Monde Diplomatique. ‘Het vlees in de fastfoodrestaurants is clownesk.’ Niet voor niets is de clown het merkteken van de grootste fastfoodketen in Europa, McDonalds. Voor de Fransen: McDo. Het dier in de schotels van de fastfoodkeuken is verdwenen, het is onzichtbaar. McDo-eters zijn vleesetende vegetariërs.
Niet alleen de herkenbaarheid van het lapje vlees verdwijnt, ook de sociale verbanden worden door de fastfood ondermijnd. In het universum van de fastfood gaan we van een viriel universum naar een kinderlijk en regressief universum’, zegt psychoanalytica Gisèle Harrus-Révidi in Psychanalyse de la gourmandise (Psychoanalyse van de ‘lekkerbekkerij’, 2003). In het delen van een maaltijd, het met anderen eten, wordt afstand genomen van de louter fysiologische behoeften. Daarvoor in de plaats komt een hoger doel, de cultuur. Als een kind leert met anderen te eten, dan wordt hij door zijn ouders voorbereid op het leven in een samenleving, waar regels, rites en ritmes heersen en driften moeten worden ingehouden. Eten is het creëren van een sociale band. Maar de cultuur van de fastfood druist daar dwars tegen in. Het is ook in sociaal opzicht een regressie. ‘Iedereen eet hetzelfde, vaak met de handen, vaak staand op eender welk uur. De verhouding tot eten is compulsief en instinctief’, schrijft Lardellier. ‘Het vlees in de fastfoodrestaurants is clownesk.’ Niet voor niets, vindt Lardellier, is de clown het merkteken van McDonalds de grootste fastfoodketen in Europa.
Seks en kooplust
De ongebreidelde consumptie van de fastfoodeter, wordt door zijn critici geplaatst in het grotere verband van het consumentisme. De snackbarbezoeker die zich op het eten stort, onderbreekt daarmee niet alleen ‘het winkelen’, maar toont daar ook in de meeste extreme vorm de impulsieve drang om te consumeren.
Dat consumentisme, stellen een filosoof als Pascal Bruckner en de controversiële schrijver Michel Houellebecq, is het rechtstreekse gevolg van mei ’68. Ondanks de marxistische bevlogenheid van die tijd, versterkten de studenten juist het kapitalisme en de consumptiemaatschappij. Dus ook de McDonalds langs de snelweg of in de shopping mall.
Hoe kon mei ’68, dat naast een verzet tegen de hiërarchie, vooral ook wordt herinnerd als een bevrijding van de seksualiteit, het consumentisme mogelijk maken? Pascal Bruckner geeft een reconstructie van het omstreden jaar: los van de precieze historische gebeurtenissen, is mei ’68 een symbool geworden voor het moment van de ‘ontketening van de libidinale energieën’. Alle kritiek op ontketening concentreert zich op de seksualiteit, immers het sterkste beeld voor een totale overgave en negatie van de cultuur. Bij Pascal Bruckner – zelf twintig in 1968 – luidt dit jaar een beweging in met hilarische kenmerken. Bruckner toont in zijn boek Gij zult gelukkig zijn! een slapstick. Hij zal een karikatuur schetsen van de vrije mannen en vrouwen op zoek naar een eindeloze seksualiteit.
Bruckner noemt de roes van de seksualiteit een verzet tegen de verveling. Bewijs daarvoor vindt hij bij Raoul Vaneigem. Een jaar voor 1968 schrijft Vaneigem zijn boek Traité de savoir-vivre à l’usage des jeunes générations tegen de kleurloosheid van het burgerlijke bestaan. Weg met de kuddegeest, is zijn motto. Tegen de buitenwijk en het gezin. Geef de ruimte aan de roes van het mogelijke. En een bekend motto van de beweging van ’68 zou worden: ‘We willen niets te maken hebben met een wereld waarin ons slechts de garantie wordt gegeven dat we niet zullen verhongeren in ruil voor de zekerheid dat we ons dood zullen vervelen.’
De roes van het mogelijke betekent bij Vaneigem de ontketening van de seksualiteit. Daarmee wordt volgens Bruckner een illusie van de Verlichting nieuw leven ingeblazen: dat deugd en genot eenvoudig samengaan. Elk oprecht verlangen is daarom onschuldig, en kan eenvoudig met andere verlangens samengaan, terwijl volgens deze opvatting juist door het verbod op verlangen de schuld ontstaat. Bij Reich en Marcuse vindt Bruckner zelfs de gedachte dat genot en orgasme een middel zijn om de samenleving te ontwrichten.
Het geloof in het samengaan van revolutie en seksuele bevrijding is volgens Michel Foucault zelfs een dominante ideologie. We leven in een tijd die wordt gedomineerd door een ideologie ‘waarin de seks, de onthulling van de waarheid, de omverwerping van de universele wet, de aankondiging van een nieuwe dageraad en de belofte van een zekere gelukzaligheid met elkaar verbonden zijn’, schrijft Foucault in De wil tot weten. De geschiedenis van de seksualiteit.
Die verbinding van revolutie met seksualiteit is mogelijk, vindt Foucault, omdat de gedachte overheerst dat de seksualiteit wordt onderdrukt omdat daardoor het kapitalistische systeem beter zou functioneren. Het is niet voor niets dat de gedachte bestaat dat de seksualiteit wordt onderdrukt sinds de zeventiende eeuw, de tijd waarin het kapitalisme opkomt. Seks zou onderdrukt worden omdat het niet valt te verenigen met het werk, met de ‘intensieve productiestelling’. De arbeidskracht mag niet versnipperd worden door allerlei driften, maar moet zich volledig geven aan zijn baas.
Zonder de historische these van onderdrukking van de seksualiteit te willen weerleggen, vraagt Foucault zich af waarom dat geloof van de onderdrukking van seksualiteit zo belangrijk is. Zijn conclusie: het maakt de illusie mogelijk van een toekomstige bevrijding. Iedereen kan beschikken over ‘een vleug van opstandigheid’. Kortom: ‘De goede seks is nabij.’
Meer dan twintig jaar na Foucault constateert Bruckner dat het geloof in die seksuele bevrijding zich heeft getransformeerd. Omdat de seksualiteit nooit de beloofde instant-bevrijding brengt, heeft de hoop van veel mensen zich nu volgens Bruckner gevestigd op het consumeren. En dat is wel de meest ondermijnende kritiek op de revolutionairen van ’68. Juist de kritiek op het consumentisme, toch ook een van de pijlers van hun ideologie, is door een ironische wending van de geschiedenis omgeslagen in de triomf van het consumentisme. De leuzen uit die tijd die alles wilden behalve verveling, hebben volgens Bruckner eerder betrekking op de handel dan dat ze hun vervulling kunnen vinden in de liefde of seksualiteit. Liefde en verlangen hebben hun eigen ritme, bovendien zijn er geen instant-producten – behalve dan de gecommercialiseerde porno-industrie – die dat verlangen kunnen bevredigen. Daarom, concludeert Bruckner, hebben die revolutiejaren de bevrijding van de kooplust ingeluid. De kooplust die zich altijd tegoed kan doen aan de hamburger van ‘McDo’.
Dieetterreur
Tegenstanders van McDonalds zijn niet alleen te vinden in het conservatieve kamp. Zij aan zij met de conservatieven strijden de diëtisten. Zonder terug te verlangen naar de Franse keuken, willen ook zij een eind maken aan de fastfoodcultuur. Daarmee gaan ze uit van hetzelfde mensbeeld als de verdediger van ‘het impulsieve eten’, en van de impulsiviteit in het algemeen. Beiden zien de mens als een ‘wezen met behoeften’. De diëtisten zijn in de strijd tegen de fastfood minstens even rigide als de conservatieven. Hun kritiek krijgt zelfs een religieus karakter.
Psychoanalytica Gisèle Harrus-Révidi wijst in haar boek op de ‘dieetterreur’. De regels van diëten zijn te vergelijken met religieuze verboden, niet meer verbonden aan een boven de mens geplaatste god, maar aan de lichaamscultuur. Medische en esthetische regels hebben dezelfde archaïsche basis als de religieuze spijswetten, stelt ze. Ze zijn allemaal gebaseerd op de logica van het psychologische mechanismen ‘introjectie’ en vervolgens ‘identificatie’: ‘Ik eet kosjer, dus verwerk ik joods eten, dus ben ik joods.’ En volgens diezelfde logica: ‘Ik eet vet, dus ik word vet. En als iemand me nawijst dan verdien ik dat.’ Verboden voedsel eten – verboden volgens de religieuze spijswetten of de regels van het dieet – heeft voor hen die er in geloven het gevolg dat men zich buiten een gemeenschap van gelovigen plaatst die de regels wel respecteren.
Het gaat nog verder: ten volle genieten van eten is vragen om een straf. Hij die zich niet aan de spijswetten houdt, wordt uit de groep gejaagd, en de lekkerbek wordt dik of wacht een goddelijke straf: het infarct. De verboden in de dieetleer zijn vergelijkbaar met religieuze verboden, maar er is een groot verschil: de regels van de dieetleer zijn sterk veranderlijk en vaag. De diëten zijn vaak niet eenduidig over het medisch heil dat ze moeten brengen. Een religieus verbod is duidelijk. Het is een goddelijk gebod: kosjer eten bijvoorbeeld is onder meer afzien van varkens, garnalen, kaviaar en de combinatie van melk en vlees. Daar kan niet meer over onderhandeld worden. Iemand die zich in de jungle van diëten begeeft, voelt zich echter al snel verloren. De wetenschappelijke dieetleer én alle voorschriften van dieetgoeroes daarbuiten wisselen voortdurend: dan weer zijn extra vitaminen noodzakelijk, dan weer is dat ‘onzin’. De een verklaart vet tot verboden voedsel, de ander propageert juist een dieet van louter eiwitten en vetten zonder koolhydraten.
De wilde
Het ideaal van het gedachtenmengsel van ’68 en het consumentisme is ‘een vrij genieten’, het zonder repressie bevredigen van de natuurlijke behoeften. Achterliggend mensbeeld is dat van de ‘pure wilde’, die in toom wordt gehouden door de – geperverteerde – regels van de beschaving. Regels die afkomstig zijn van de wereld van de volwassenen die in tegenstelling tot het pure kind- emblematisch voor de pure wilde – onnodig ‘moeilijk’ doen. Een kind opvoeden wordt gezien als een kind temmen. En net zoals bij het temmen van een wild dier, wordt daarbij zijn essentie verloochend.
Maar kijk waar die opvatting toe heeft geleid, zeggen de conservatieven: een verloedering van de normen en waarden. Kinderen, jongeren en zelfs ouderen die de deur in iemands gezicht laten dichtknallen en andersoortige overlast bezorgen omdat ze menen recht te hebben op de bevrediging van welke behoefte dan ook. Onze kinderen eten smakkend in de McDonalds en verschijnen niet meer aan de huiselijke dis. Daarom ook bepleiten de conservatieven een terugkeer naar de repressie. Om een sociaal wezen te worden, zeggen de conservatieven, is het nodig om afstand te nemen van je eigen behoeften. Alleen zo kan een samenleving vreedzaam functioneren. Weg ook met het hedonisme dat zoveel plaats inruimt voor het zingenot.
In hun opvattingen zijn de individualisten tegengesteld, maar ze hanteren eenzelfde mensbeeld: dat van de mens als pure wilde: door de één bejubeld door de ander verguisd. De onderdrukking van de drift door de een is even vreugdeloos als het toegeven aan de drift door de ander. Dat wordt duidelijk in de romans van Michel Houellebecq, die een seksueel pandemonium schetst dat even schandalig als somber is.
De filosoof en pleitbezorger van het hedonisme Michel Onfray biedt een uitweg. Hij neemt het op voor het genot en in La raison gourmande, philosophie du goût (Filosofie van de smaak, 1995) brengt hij een ode aan het hedonisme. Onfray bepleit niet zomaar het hedonisme. Hij onderscheidt wat hij noemt het vulgaire hedonisme van het filosofische hedonisme ‘Niet iedere vreugde is goed, omdat ze vreugde is.’ Vulgair hedonisme is genieten zonder zorgen, zonder ethiek, zonder esthetiek. Maar genot zonder bewustzijn is niet anders dan verval van de ziel. De bronstigheid en het gegraasde gras, de wilde copulatie en de door het dier verscheurde prooi geven ongetwijfeld bevrediging. Maar geen enkel van deze gevallen komen voort uit ethiek, esthetiek en hedonisme.
Het vulgaire hedonisme is solipsistisch. Het is vulgair omdat het de ander vergeet en miskent, hem zelfs opoffert, gebruikt en exploiteert. Een filosofisch hedonist is daarentegen zorgzaam voor de ander en beoogt een harmonieuze relatie. Wil de drift, het eten, werkelijk betekenisvol vol zijn, vindt Onfray, dan is een zekere stilering noodzakelijk. Die stilering is geen onderdrukking, maar een bevrijding. We kunnen zijn uitweg beschouwen als een bevrijding van het dilemma waar ’68 Frankrijk, maar ook Nederland voor heeft gesteld. Het dilemma van onderdrukking van de impuls versus bevrijding daarvan. De mens wordt pas echt mens, door zich in de regels van de cultuur te voegen. Door wel samen te eten. Samen tafelen is niet de dorre plicht van de conservatief, maar een vrolijke vorm van genot. ‘Wat het erotisme is voor de seksualiteit, is de gastronomie voor het voedsel. Een toevoeging van de ziel.’
Dit is een voorpublicatie uit Franse affaires. Frankrijk in twintig kwesties, door Annette van der Elst en Florentijn van Rootselaar, uitg. Veen Magazines, 128 blz., € 17,95
Conservatieven… of reactionairen
De roes van de Franse Revolutie (1789) werd niet door iedereen gedeeld. Conservatieven en reactionairen zagen de autonomie en vrijheid die de Fransman plotseling kreeg toebedeeld, omslaan in een wortelloosheid die hen elk fundament om betekenis te geven ontnam. De mens zonder traditie en maatschappelijke hiërarchie, die enkel verantwoording hoeft af te leggen aan zichzelf schilderden zij af als een artefact. ‘Ik heb in mijn leven Fransen, Italianen en Russen gezien. Dankzij Montesquieu weet ik zelfs dat men Pers kan zijn. Maar de mens, die heb ik in mijn hele leven nog nooit ontmoet.’ zegt de reactionair Joseph de Maistre in Considérations sur la France (1797).
Soortgelijke kritiek gaf Alexis de Tocqueville (1805-1859). Hoewel hij de voordelen van een democratisch bestel in zag waarschuwde voor hen ‘die, in naam van de vooruitgang, het nuttige willen zoeken zonder zich bezig te houden met het rechtvaardige, wetenschap willen vinden zonder geloof, en welzijn zonder deugd.’ De Verlichtingsfilosofen waren volgens hem het contact met de realiteit verloren. Zij wilden historisch gegroeide gewoontes en instituties vervangen door het geconstrueerde natuurrecht, echter zonder te beseffen dat de moraal door de heersende zeden bepaald wordt.
Vandaag de dag zet onder andere Alain Finkielkraut deze conservatieve traditie voort. De kosmopoliet, zoals Finkielkraut de hedendaagse mens ziet, kan niet met mededogen handelen omdat hij geen binding heeft met de gemeenschap. Het was Daniel Lindenberg die in Le rappel à l’ordre ondermeer Finkielkraut en de schrijvers Dantec en Houellebecq bestempelde tot nieuwe reactionairen. Op hun beurt kwamen zij met het Manifest voor het vrije denken waarin ze de ‘lijst van Lindenberg’ als ‘stalinistisch’ van de hand deden.
Hedendaagse Franse filosofie
De twintigste-eeuwse Franse filosofie kenmerkte zich door een tanend vertrouwen in de vooruitgang van cultuur, het subject, metafysische systemen of in waarheid in het algemeen. Ook wees men keer op keer op de tekortkomingen van de filosofie zelf.
Michel Foucault (1926-1984) analyseerde individuen als wisselende, toevallige elementen in een vast patroon van sociale relaties of machtsverhoudingen. Filosofen die de mens nu nog steeds als subject verklaren geven zich volgens hem over aan een ‘antropologische sluimer’.
Jean François Lyotard (1924-1998) verzette zich tegen het idee dat kennis universeel is. Wetenschap is slechts een ‘métarécit’, een metavertelling onder vele, en we hebben geen criteria om de één te verkiezen boven de ander. Ook de ideologieën van het socialisme, liberalisme en nationalisme verklaarde hij dood met zijn uitspraak ‘het einde van de grote verhalen’. Jean Baudrillard (1929- ), net als Lyotard een vertegenwoordiger van het postmodernisme, schreef over de technologische ontwikkeling van de media. Hij betoogde dat we de fictie van het autonome rationele individu moeten opgeven om de consumptiemaatschappij te kunnen beschrijven.
Jacques Derrida (1930- ) ontwikkelde een methode waarin hij commentaren op bekende filosofische teksten gaf die bekend werd onder de naam deconstructie. Hij legde daarbij de nadruk op de ambiguïteit, onbepaaldheid, en metaforen in een tekst waardoor deze altijd zijn eigen boodschap ondermijnt. Gilles Deleuze (1925-1995) deed iets soortgelijks. Hij schreef studies over onder andere Spinoza, Hume, Kant en Bergson, waarbij hij steeds bedacht was op de passages die niet te rijmen zijn met de standaardinterpretaties van hun werk, en zo in staat zijn om te verontrusten en te provoceren.