Home ‘Overigens is armoede geen schande’

‘Overigens is armoede geen schande’

Door Robbert-Jan Henkes op 11 oktober 2000

09-2000 Filosofie magazine Lees het magazine

Er kan een hoop mis gaan in een mensenleven, maar ach, als je maar geld hebt. ‘En juist geld heb ik niet’, verzuchtte Dostojevski. Opgejaagd door rekeningen, herinneringen, aanmaningen, dwangbevelen, schuldeisers, incassobureaus en deurwaarders, schreef hij het ene boek na het andere.

‘Het is niet genoeg om van geld te houden – geld moet ook van jou houden.’ (Baron de Rotschild)
Wie schrijft die blijft en komt nooit ergens anders: daar heeft hij gewoon het geld niet voor. Hij moet werken voor de eeuwigheid, leven van de wind en bijten op een potloodje. Hij moet maar zien wat er voor hem van de kar valt, of welke gek iets voor hem geeft. Voor schrijvers geen gegarandeerd minimumloon, collectieve arbeidsovereenkomsten of dertiende
maand. Voor hun zijn er schnabbels en paraliteraire activiteiten. En schrijversbeurzen natuurlijk, maar die komen gek genoeg haast altijd bij de verkeerden terecht. Maar schrijvers krijgen ook wat terug voor hun ontberingen. Want wat is nou geld vergeleken met het hogere en het geestelijke waaraan zij deelgenoot zijn? Geld speelt geen rol bij zoveel moois. Behalve in het leven en werk van Fjodor Michajlovitsj Dostojevski (1821-1881). Altijd had hij geld nodig, midden in de week en ’s zondags ook, geld om te leven en geld om schulden te betalen. Zijn leven was van begin tot eind één groot financieel probleem, een gat dat steeds maar groter werd.
Dostojevski is met afstand de grootste schuldenaar van de wereldliteratuur. De eerste (bewaarde) brief waarin hij zijn geldproblemen ter sprake brengt is van 27 september 1837, als hij zijn vader vraagt om bij te springen voor de uitrusting op de militaire academie. De laatste (verzonden) brief, twee dagen voor zijn dood, doet een ‘misschien wel laatste verzoek’ aan de redactie van het literaire tijdschrift De Russische Bode om hem het openstaande tegoed voor de gebroeders Karamazov te sturen. En tussen de bijna achthonderd brieven die zijn leven omspannen zit er bijna geen, die niet over geld gaat of om geld vraagt.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Dubieuze crediteuren

Financieel valt het leven van Dostojevski uiteen in twee periodes. Tot 1864 had hij nooit geld. Na 1864 had hij altijd schulden. Het keerpunt was het overlijden van zijn oudste broer Michaïl, die aanvankelijk onduidelijke schulden naliet van zijn literaire tijdschrift Epoche en een tabaksfabriek. Hierdoor raakte Dostojevski van een moeilijke in een rampzalige situatie. Michaïl had tot dan toe zijn broer altijd met geld ondersteund als dat nodig was, en dat was heel vaak nodig. Nu viel niet alleen die steun weg, maar kwamen er schulden bij. Want Dostojevski beschouwde het als zijn morele plicht alle schulden van zijn broer over te nemen, en daarbij de zorg voor Michaïls weduwe en vier kinderen, plus de zorg voor Michaïls maîtresse en hun kind. Hij nodigde de schuldeisers uit om langs te komen, dan zou hij ze een schuldbekentenis in de vorm van een wissel uitschrijven. Een ‘hoogst onzakelijke’ afhandeling, want hij schreef een wissel uit voor iedereen die maar langskwam. Alle schuldeisers, rechthebbenden en mensen die rechten meenden te hebben, dubieuze crediteuren, maar ook mensen zonder papieren maar met een zielig verhaal konden rekenen op gehoor en een wissel. Bedrog nam hij voor lief. Toen uitkwam dat iemand hem inderdaad om de tuin had geleid, riep hij uit: ‘Wie had dat gedacht! Waar een mens in uiterste nood al niet toe komt.’ Hij moet in de bedrieger een ‘eerlijke dief’ gezien hebben.
Toen Dostojevski de boeken afsloot had hij voor 40.000 roebel aan schuldbekentenissen uitgeschreven. Een aanslag die hij niet meer te boven is gekomen: tot het eind van zijn leven heeft achter de feiten aan en voor de schuldeisers uit moeten lopen.

Behalve de schulden waren er ook de verwanten die bij hem waren ingetrokken en onderhouden moesten worden. Vooral zijn stiefzoon Pasja was een probleem. Die had soms zo dringend geld nodig dat hij midden in de winter Dostojevski’s enige warme jas naar de lommerd bracht, waar Dostojevski hem zelf weer vrij moest kopen. Ook de bedelaars op straat rekenden op zijn goedheid. ’s Middags verzamelden ze zich rond het uur van zijn ommetje bij zijn voordeur. Zelfs zijn vrouw kreeg geld toegestopt toen ze zich een keer had vermomd als bedelaar. Het was hun laatste geld! Maar ja, waarom zou je zuinig zijn, als je toch geen geld hebt? De schuldeisers werden intussen zo opdringerig, dat plan B in werking moest treden: de vlucht. Om te kunnen schrijven kon hij niet langer in Rusland blijven.
In 1867 begon Dostojevski’s financiële ballingschap. Hij vertrok met zijn jonge bruid Anna Grigorjevna Snitkina naar het buitenland. Dit was zeer tegen de zin van Anna’s familie, maar ze zette door: ze beleende er zelfs haar bruidsschat voor. Onder Anna’s financieel crisismanagement krabbelde Dostojevski weer een beetje overeind. Ze was op de penning, van flauwekul-uitgaven of impuls-aankopen hield ze niet. Als haar man een dure armband voor haar had gekocht, bracht zij hem de dag erop terug naar de winkel. Haar ondergoed was zo armoedig dat Dostojevski erdoor geshockeerd was toen hij het een keer aan de waslijn zag hangen. Hij ging meteen wat nieuws kopen. Hun kinderen hadden het onder haar bewind ook niet gemakkelijk. Dostojevski drukte zijn vrouw op het hart, toen er weer wat geld was, om ze toch vooral goed te eten te geven: ‘Anna, wees niet zuinig, geef de kinderen rundvlees te eten.’
 

Roulette

Ach, als je maar geld hebt… ‘En juist geld heb ik niet’, roept Dostojevski uit. En gezond is hij ook al niet door dat geldgebrek en de zorgen die het met zich meebrengt. Dostojevski had epileptische aanvallen, die zich vaker manifesteerden naarmate de zorgen groeiden. Na een aanval kon hij een week niet werken, waardoor hij zich weer grotere zorgen ging maken en opnieuw liep te ijsberen en te plukken aan het haar aan zijn slapen, waardoor de kans op een nieuwe aanval weer toenam, waardoor et cetera. Als niets meer hielp, stuurde Anna hem naar een kuuroord, niet om te kuren, maar om te gokken aan de roulettetafel. Dostojevski had net als Multatuli een systeem waarmee je niet kón verliezen. En net als Multatuli verloor hij altijd. Het gokken werkte bij Dostojevski als een emotioneel purgeermiddel. Hij verloor steevast het allerlaatste huishoudgeld, tot op de laatste groschen, centime of kopeke, maar hij kwam altijd terug, vervuld van schaamte, plannen en vooral veel werklust. Hij voltooide de roman waaraan hij bezig was dan in een mum van tijd, zodat het verlies zich vanzelf weer terugverdiende.
Geld, of liever gezegd het gebrek aan geld, heeft Dostojevski gemaakt tot de schrijver die hij is geworden. Er is bijna geen schrijver die de lezer zo razend over de bladzijden voortdrijft. Dostojevski schreef met een vliegende pen, waarbij hij soms nog vergat om zijn pen in de inkt te dopen. Een redacteur (vertelt de Russische schrijver Dovlatov) maakte bezwaar tegen Dostojevski’s beschrijving van een tafel: ‘een ronde tafel in een ovale vorm’. Maar Dostojevski wist heel goed wat hij deed: hij liet het zo staan. Hij moest wel zo snel schrijven, om te ontkomen aan de rekeningen, herinneringen, aanmaningen, dwangbevelen, schuldeisers, incassobureaus en deurwaarders met dreigingen van beslaglegging, gijzeling, arrestatie en verblijf in de schuldenaarstoren. Uit zijn financiële ballingsoorden Berlijn, Dresden, Homburg, Baden-Baden, Genève, Vevey, Milaan, Florence en opnieuw Dresden bestookte hij zijn uitgevers met verzoeken om voorschotten, bijschotten, naschotten en tussenschotten voor oude romans en weer nieuwe voorschotten voor de nog vele te schrijven verhalen en romans.
Nooit heeft hij de rust gehad om het boek te schrijven dat hij wilde schrijven. Als hij genoeg tijd had, riep hij uit, dan, ja dan zou hij iets schrijven waar ze over honderd jaar nog over zouden spreken! Intussen moest hij schrijven om den drogen brode, om de deadlines te halen. Met Stellovski sloot hij een contract dat de uitgever negen jaar lang alle rechten zou geven om zonder enige vergoeding voor de schrijver zijn verzameld werk uit te geven, als hij niet voor een bepaalde datum een roman had ingeleverd. En in die tijd bestond er in de grondwet nog geen rechtvaardigheidsclausule. Als het getekend was en zwart op wit stond, was er geen weg terug. Het recht is wreder dan het wreedste noodlot, zoals Dostojevski zegt.
Geld is het enige wat ons van de viervoeters onderscheidt
In Geld en goed bij Dostojevski merkt Charles B. Timmer op dat geld bij Dostojevski de handeling voortstuwt en de karakters bepaalt. ‘Het is natuurlijk ook kwetsend voor een jongeman met kwaliteiten en een mateloze eigenliefde om te weten dat met bijvoorbeeld niet meer dan een drieduizend roebel zijn hele toekomst anders zou zijn, en ondertussen heeft hij die drieduizend niet’, analyseert Svidrigajlov de misdaad van Raskolnikov in Misdaad en straf. Niet schoonheid, maar geld moet de wereld redden. En dat geldt allereerst voor degene die de schuldenlast van de hele wereld op zijn schouders draagt. Zonder geld ben je niemand, een insect, waarop anderen het volste recht hebben te trappen. Met geld ben je een Rothschild, de koning te rijk. Geld is het enige wat ons van de viervoeters onderscheidt, zegt een personage in De idioot. Je hoeft er niets eens meer iets voor te kopen, geld hebben is genoeg. Al heb je je matras ermee volgestopt. Geld! Da’s wat ik wil. Roebels, friedrichsd’or, talers, guldens, euro’s, gouden louis’tjes, dubloenen, imperialen! Bij bakken, bij honderdduizenden! Het maakt niet uit, als het maar veel is! Dan zullen jullie wel anders piepen!
Geld is het geluk zelf, het absoluut goede, omdat het niet enkel in één concrete behoefte voorziet, maar in alle mogelijke behoeftes, de behoefte zelf in abstracto. Aldus Arthur Schopenhauer. En een Joods spreekwoord zegt: Met geld ben je wijs, ben je knap en zing je ook nog goed. Maar is dan alles voor geld te koop? Nastasja Filipovna in De idioot was bereid er met de berooide idioot en weldoener vorst Mysjkin vandoor te gaan, omdat het ‘de enige méns was die ze in haar leven was tegengekomen’. Zolang ze maar niet het gevoel kreeg gekocht te worden, wat haar andere aanbidder, Rogozjin, wilde doen voor honderdduizend roebel. Als de vorst opeens een grote erfenis krijgt, verandert alles: nu blijkt ze toch voor geld gekocht te zijn. Dan gooit ze zich in de armen van Rogozjin, en zijn honderdduizend roebel in de haard.
Geld maakt dan misschien niet gelukkig, maar het gebrek aan geld al evenmin. Het enige wat er overblijft is de hoop op geluk bij de gedachte aan geld. Armoede is de persoonlijke krenking, de vernedering die veel van Dostojevski’s personages tot hun dostojevskiaanse wanhoopsdaden brengt. Geld moet ze gelukkig maken. In één miljoen roebel van lakei tot Alexander de Grote, van insect tot kroon op de schepping. Wie wil dat niet?