Home Oud licht op nieuwe zaken: God drinkt niet voor niets

Oud licht op nieuwe zaken: God drinkt niet voor niets

Door Ronald van Raak op 13 maart 2013

09-2003 Filosofie magazine Lees het magazine
Weinig Nederlanders gaan nog naar de kerk, maar het verlangen naar spiritualiteit wordt er niet minder om. Dat geldt zeker voor de bijna 80-jarige Gerard Reve, die in zijn romans zijn eigen katholicisme – het ‘revisme’- ontwierp. God bestaat niet, maar zonder Hem is het maar een kale boel. De rede alleen is immers niet zaligmakend, De Mededogenloze Jongen daarentegen wel.
Het aantal mensen dat zegt niet tot een kerk te behoren is volgens cijfers van het CBS gestegen tot ruim 40 procent. Van het aantal ondervraagden dat zichzelf wel ‘kerkelijk’ noemt gaat minder dan 37 procent ook daadwerkelijk naar een kerk. Toch zijn Nederlanders niet minder religieus geworden; steeds meer van ons consulteren een spiritueel medium, of zoeken rust in een klooster. Ook filosofen schromen niet meer om uitspraken te doen over ‘religieuze’ vragen, zoals die naar de zin van het leven. Gianni Vattimo meent in Ik geloof dat ik geloof (1998) dat juist de secularisatie voor filosofen de weg heeft vrijgemaakt om na te denken over wat hij noemt een ‘authentieke’ religieuze ervaring. Een voorbeeld van dergelijke individuele religiositeit is te vinden in de boeken van Gerard Reve (1923), die zelfs zijn eigen ‘revisme’ ontwierp, met eigen goden als de Mededogenloze Jongen, de Lijdende God en Maria de Verlosser.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Filosofen die, zoals Friedrich Nietzsche, God voor dood verklaren, hebben volgens Reve geen goed begrip van God als verschijnsel: ‘Ik geloof niet, dat God bestaat, maar wel, dat Hij Zich aan mij openbaart: Hij heeft het bestaan niet van node, heb ik de indruk’, zo blijkt uit een brief van 23 februari 1968. Al schrijvende stuit Reve op de grenzen van de rede en opent zich een wereld waarin God zich openbaart. ‘De filosofie is min of meer logisch en rationeel, de religie werkt met archetypische, niet uit de rede voortkomende en ook niet van de rede afhankelijke, symbolen en ideeën. Een filosofie kan er naast zijn, een voldragen, volgroeide religie nooit, omdat haar inhoud niet bedacht of uitgevonden is, – wel is er natuurlijk het werk van denkers aan te pas gekomen, om haar te verwoorden – maar “was, is en zijn zal” en behelst “quod semper, ubique, omnium creditur”. Nu verder niet meer tobben’, schrijft hij op 25 september 1976 aan Josine Meyer.

Tien jaar eerder, in wat hij noemt het ‘rampjaar 1966’, had Reve zich ‘bekeerd’ tot het religieuze denken. Van zijn ouders had Gerard, die in 1923 werd geboren in het Amsterdamse Betondorp, een socialistische opvoeding gekregen, die naar zijn zeggen aanleiding was voor een niet-aflatende neerslachtigheid, die uitliep op een zelfmoordpoging. Op aanraden van een zenuwarts probeerde hij de neurosen van zich af te schrijven, een zelftherapie die in 1947 leidde tot De Avonden. In 1966 vond een dubbele bevrijding plaats, die van grote invloed was voor Reves leven en werk: in dat jaar kwam hij openlijk uit voor zijn homofilie én hij bekeerde zich tot het rooms-katholicisme.


Vooral dit laatste werd door vrienden en collega’s met veel afkeuring ontvangen. Toch bood juist het rooms-katholicisme de schrijver de archetypische symbolen en ideeën waarin hij zijn gedachten kon vormgeven. ‘Het is een esthetische keuze, blijkt wel, en geen “bekering” zoals veel mensen denken’, schrijft hij Josine Meyer op 31 maart 1979. Bij zijn ‘bekering’ koos Reve voor ‘het meest irrationele en het meest door de rationalisten bespotte, verachte en als “korrupte troep” en “poppenkast” afgedane geloof, het katholicisme. Alleen door nu juist deze min of meer afgetakelde, verkitschte, verleugende en half verzande troep te kiezen, kon ik mij bevrijden’, legt hij uit in Brieven Aan Geschoolde Arbeiders (1985). Het rooms-katholicisme gaf de schrijver houvast in haar symboliek; de kerk bood een schatkamer aan symbolen, waarin de kunstenaar naar eigen zeggen een onuitputtelijke bron vond van archetypische waarheid.

Wreed én lief

In Het Boek van Violet en Dood, dat Reve in 1996 voltooide, worden de archetypische goden van Reve nadrukkelijk ten tonele gevoerd. Dit is zijn ‘boek der boeken, dat alle andere boeken overbodig maakt’ en dat hij al in 1963 aankondigde in Op Weg naar het Einde. In dit magnum opus figureert de Mededogenloze Jongen, die voor het eerst verscheen in Nader tot U (1966): ‘Wie is hij? In het werk van tijdgenoten komt hij niet voor, noch in andere geïnspireerde geschriften. Hij is wreed, en wil jongens martelen maar tegelijk erg lief voor ze zijn en ze van alles ten geschenke geven, dus hij wordt overal verjaagd. Is hij een verbreider van het revisme?’ De Mededogenloze Jongen is tegelijk wreed én lief. In hem komen voor Reve de thema’s van dood en leven, van chaos en eenheid, samen. Hij vormt de basis voor Reves extase in de lichamelijke herenliefde, waardoor hij de greep op zijn gedachten verliest en de grens van de rede bereikt.

De jongen die Reve in Het Boek van Violet en Dood in vervoering brengt is Jean-Luc, in wiens naam het beeld verschijnt van de Lijdende God. Het eerste deel van deze naam verwijst naar Johannes, die had benadrukt dat alles is ontstaan uit het Woord. Het tweede deel verwijst naar Lucas, die had laten zien dat niet alleen de mens, maar ook God doodsangst en twijfel kent: ‘God is Eenzaam, en Hij is een Lijdende God. Iedereen wil iets van God, maar hoe Die er Zelf aan toe is, dat vraagt niemand zich af. Het kan zijn dat Hij drinkt, of dat Hij juist helemaal niet drinkt. Het kan het één zijn, maar ook het ander. Dus hoe kunnen wij oordelen? Als God drinkt, dan is dat niet zonder reden.’

Reve komt God te hulp door als medeschepper orde te brengen waar Satan chaos heeft gesticht. Of dat ook werkelijk zal lukken is niet afhankelijk van God, noch van de schrijver, maar van het scheppend vermogen van het Woord, waar immers beiden uit putten en dat wordt verbeeld in Maria de Verlosser. In Het Boek van Violet en Dood heet het: ‘En in een inham, hal of plantsoen een beeld van de Mededogenloze Jongen, staande, of knielend voor de Moeder van God, eventueel hand in hand, die Mededogenloze Jongen dus, met de verloste Satan die Haar dankt voor Haar voorspraak, die nimmer kan falen.’

Hoewel Reve weinig vertrouwen stelt in de filosofie, vindt zijn scheppend schrijverschap toch een filosofische rechtvaardiging in de literatuurtheorie van Martin Heidegger, volgens wie in Der Ursprung des Kunstwerkes (1960) het literaire woord ‘een oord van waarheid’ is. ‘Die Sprache spricht’, zo stelt Heidegger, en in de taal wordt waarheid ontsloten. De schrijver heeft tot taak om in zijn taal de dingen tot bestaan te brengen. Ook Reve tracht in zijn eigen revisme God, in de woorden van Heidegger, uit zijn aletheia – of onverborgenheid – te halen.

Dit is het negende en laatste deel van een serie die Nederlandse denkers uit het verleden verbindt met de actualiteit.