Home Obama heeft het, Kennedy en Caesar hadden het

Obama heeft het, Kennedy en Caesar hadden het

Door Johan Olsthoorn op 10 augustus 2009

Cover van 07-2009
07-2009 Filosofie magazine Lees het magazine

Ooit was charisma een gift van God aan de leider. Geloven in God doen we steeds minder, maar het charisma van iemand als Obama is er niet minder om.

‘De messiasfactor,’ kopte Der Spiegel in een artikel over ‘Barack Obama en het verlangen naar een nieuw Amerika’. Het Duitse weekblad vergelijkt hem zelfs met Jezus Christus. Ook in Nederland werd een politicus, Pim Fortuyn, al een messias genoemd. Waarom dit soort vergelijkingen? Misschien wel omdat mensen als Obama iets extra’s bezitten, iets wat hun opponenten missen: charisma.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Charismatische leiders spelen in op verlangens bij het volk, op een behoefte aan een groter verhaal. Zij bieden iets wat de Haagse bureaucratische elite volgens velen mist: die kan ons niet inspireren, geen verbeelding overbrengen. Om te begrijpen waarom charismatische figuren dat wel kunnen, moeten we de oorspronkelijke betekenis van het begrip ‘charisma’ terughalen.

Tegenwoordig denken we bij ‘charisma’ veelal aan de uitstraling van tv-personalities en popsterren. Oorspronkelijk verwijst de term evenwel naar bijzondere kwaliteiten van politiek leiders. De Duitse socioloog Max Weber (1864-1920) ziet charisma als een rechtvaardiging van politiek leiderschap: het legitimeert autoriteit. Andere gronden voor politieke legitimiteit zijn recht en traditie. Deze drie gronden corresponderen met drie types van legitiem leiderschap: de rationeel-legale, de traditionele en de charismatische leider. De hoge ambtenaar, bijvoorbeeld, heeft legale autoriteit. Zijn macht is gerechtvaardigd door regelgeving. De baron heeft traditionele autoriteit. Zijn macht is gerechtvaardigd door traditie: het is gebruikelijk dat mensen van adellijke afkomst een zeker gezag hebben. De derde rechtvaardiging voor autoriteit is die van Fortuyn: charisma.

Charisma speelt een belangrijke rol in de politiek, omdat alle politieke legitimiteit, zo vindt Karl Marx, uiteindelijk is gebaseerd op de overtuiging van de burgers of onderdanen. Een passage uit Het Kapitaal verduidelijkt die gedachte: ‘De ene mens is slechts koning omdat de andere mensen zich naar hem als onderdanen gedragen. Omgekeerd menen zij onderdaan te zijn omdat hij koning is.’ Zodra de knecht ophoudt zichzelf als knecht te zien, is de meester geen meester meer. Natuurlijk, de overheid kan proberen met macht gehoorzaamheid af te dwingen – maar zodra de knecht zich afvraagt waarom de meester de touwtjes in handen heeft en niet hij, begint de autoriteit te wankelen. Dat is zichtbaar in de huidige politiek. Door de ontzuiling is het vanzelfsprekende ontzag van de burgers voor de politieke elite verdwenen. Politici worden weggezet als zakkenvullers en baantjesgraaiers. De kloof tussen politiek en burger is niets anders dan een vertrouwenscrisis, een twijfel aan de legitimiteit van de macht. Charismatische leiders springen in dit gat.
 

Bovennatuurlijk

Weber constateert dat de term ‘charisma’ van oorsprong slaat op ‘persoonlijke eigenschappen waardoor een individu zich onderscheidt van gewone mensen, die hem op grond daarvan bovennatuurlijke, bovenmenselijke, of ten minste buitengewone krachten toekennen’. Op basis van deze kwaliteiten wordt hij beschouwd als leider. Weber vervolgt: ‘Deze kwaliteiten zijn niet bereikbaar voor gewone mensen. Ze worden gezien als van goddelijke origine.’

Deze verwijzing naar ‘het goddelijke’ is verrassend genoeg de kern van charisma. Charisma is van oorsprong een religieus begrip. Het komt van het Griekse woord voor ‘genadegift van God’. Deze betekenis vinden we terug in het Nieuwe Testament bij de apostel Paulus. Charisma verwijst daar naar een gift van God aan de mensen. De belangrijkste gift is Zijn genade met de zondige mens, waardoor ons, zij het onverdiend, de eeuwige verdoemenis bespaard blijft. Paulus noemt verder onder meer de gave van kennis, genezen, profetie en van wonderen doen.
Weber plakt de term ‘charisma’ op een type leiderschap dat gelegitimeerd wordt door ‘magische, bovennatuurlijke krachten’. Denk aan de autoriteit van de sjamaan of medicijnman bij primitieve volken. Weber noemt ook Joseph Smith, de grondlegger van de mormonen. Andere religieuze leiders, zoals de paus, en sekteleiders kunnen aan dit lijstje toegevoegd worden. Al deze figuren worden vanwege hun bijzondere krachten door hun volgelingen als leiders gezien. Weber benadrukt dat volgelingen charisma, ‘de hand van God’, in een leider herkennen. Omdat een hogere macht hem heeft aangewezen en begunstigd, is het de plicht van de sjamaan daaraan gehoor te geven.

Omdat de charismatische leider een relatie met het hogere heeft, kunnen mensen een emotionele band met hem voelen. Omdat ze erop vertrouwen dat God het beste voorheeft met de mens, durven volgelingen hun lot in de handen van de leider te leggen. Charisma rechtvaardigt macht niet alleen, het geeft ook vertrouwen dat die macht goed gebruikt zal worden.

Dit blinde vertrouwen is terug te zien in een charismatisch leiderschap par excellence: het sacrale koningschap. Politiek leiders werden gedurende het overgrote deel van de wereldgeschiedenis als ‘Godgezonden’ gezien. Juist omdat men dacht dat politieke autoriteit van God komt, keek het volk nederig maar vol vertrouwen tegen de koning op. Zelfs Dante Alighieri (1265-1321), auteur van De goddelijke komedie, vereenzelvigde zijn keizer Henry VII met de Messias. In zijn dagboek schreef hij: ‘Daar is de koning van de aarde, de gezant van God. Mijn hart slaat over, en ik spreek zacht tegen mijzelf: Zie het Lam Gods, dat alle zonden weg zal nemen.’ Dichterlijke vrijheid? Zeker niet. Dante ziet de koning als plaatsvervanger van God op aarde en vertrouwt erop dat hij zijn bovenmenselijke kwaliteiten ten goede zal aanwenden.

Koningen brachten niet alleen de verlossing. Hun werden ook speciale geneeskrachtige gaven toebedacht. Tuberculose van de huid wordt in Engeland en Frankrijk nog altijd ‘het kwaad van de koning’ genoemd. Patiënten die lijden aan deze ziekte zouden door handoplegging van de koning als door een wonder genezen. Dit volksgeloof bleef tot diep in de achttiende eeuw wijdverbreid. De Engelse koning Charles II (1630-1685), bijvoorbeeld, legde in vier jaar tijd twintigduizend zieken de hand op. De filosoof Montesquieu (1689-1755) kritiseerde deze praktijken. Hij noemt de Franse koning ‘een grote magiër, die erin geslaagd is zijn onderdanen het stompzinnige idee te laten geloven dat hij hen kan genezen van allerhande ziektes, simpelweg door hen aan te raken’. Toch zou zelfs Lodewijk XVI (1754-1793) nog vele tuberculoselijders proberen te genezen ‘bij gratie Gods’. Zijn onthoofding door de Franse revolutionairen is volgens de filosoof Albert Camus het begin van de moderne tijd. Na deze afrekening met het goddelijk recht van de ‘priester-koning’ zou de rede regeren. De tijd dat gezag van God kwam, was voorbij.
 

Uitstraling

Weber constateert dat het idee van charisma als bovennatuurlijke kwaliteit op zijn retour is. Hogere machten passen niet in een wereld die ‘onttoverd’ en gerationaliseerd is: we proberen alles berekenbaar en voorspelbaar te maken, er controle over te krijgen. Charisma behoort echter tot de betoverde wereld: tot het heilige, het niet-alledaagse, het niet-grijpbare. In het moderne, rationele wereldbeeld is er volgens Weber weinig ruimte voor het buitengewone van charismatisch gezag. Moderne democratieën legitimeren macht door de ratio van de wetten.

In de moderne maatschappij is de betekenis van het begrip ‘charisma’ zelf veranderd. Waar het voor Paulus ‘goddelijke begenadiging’ betekende, duidt de term tegenwoordig simpelweg op ‘uitstraling’. Twee betekenisveranderingen springen eruit. Ten eerste is charisma geseculariseerd sinds de tijd van koninklijke handopleggingen. Charisma is niet langer iets bovennatuurlijks, maar iets buitengewoons. Natuurlijk, we dichten mensen met charisma uitzonderlijke krachten toe, maar echte wonderen verwachten we niet. We zouden verbaasd staan als Obama ons belooft God aan te spreken om de kredietcrisis te beëindigen.

Ten tweede is charisma gedemocratiseerd. Volgens Weber berustte het gezag van een charismatisch leider op de erkenning door het volk dat zijn macht Godgegeven was. Tegenwoordig wordt charisma niet erkend, maar toegekend door het volk. Het volk schenkt charismatische macht aan de beoogde leider. Dit maakt charisma vluchtig. Zodra een leider het volk begint te vermoeien, verliest hij zijn charisma. Net als popsterretjes zijn politici de ene dag hot, om de volgende dag weggehoond te worden. Het verlangen naar een charismatische leider verdwijnt daarmee niet – charisma wordt alleen aan een ander toebedeeld.

Kortom, charisma is alledaags geworden. Charisma is van het goddelijke in het domein van het menselijke gekomen. De tijd dat we dachten dat de koningin Gods luitenant is, is dan wel voorbij, de behoefte aan inspirerende leiders is alleen maar sterker geworden. Waar komt dit verlangen vandaan? Sociologen wijzen vaak op de rol van de media. Die zouden het steeds belangrijker maken voor politici om ‘goed over te komen’. De media werken betoverend: televisie vergroot en herhaalt. Volgens de socioloog Dick Pels is ‘charisma televisiecharisma geworden, een letterlijke uitstraling via de buis’. Berlusconi maakt hier, mede door zijn macht over de media, ten volle gebruik van.

Dit kan echter niet het hele antwoord zijn. De media kunnen de tendens versterken, maar reageren uiteindelijk vooral op een fundamenteler verlangen in de samenleving. Een andere sociaal wetenschapper, de Amerikaanse antropoloog Cliffort Geertz, verklaart deze behoefte. Volgens Geertz kán politiek niet zonder betovering. We kunnen politiek niet rechtvaardigen door wet- en regelgeving alleen. We hebben behoefte aan identiteiten, aan symbolen, ceremonieën en ideologieën. Politiek bestaat bij gratie van zulke mythes en rituelen. Met de executie van Lodewijk XVI werd politiek niet volkomen ‘redelijk’, getuige het revolutionaire ophemelen van de natie. Het Panthéon in Parijs werd ingericht als een seculiere kerk, een plaats om nationale helden te vereren, maar het bleef een kerk. Hetzelfde geldt voor het begrip ‘charisma’. Charisma heeft dan wel een nieuwe, minder verheven betekenis gekregen in de moderne onttoverde wereld, het blijft een religieus begrip. Niet voor niets betitelt Der Spiegel charisma als de ‘messiasfactor’. Obama worden kwaliteiten toegedicht die de beperkte grenzen van het menselijke ruim overstijgen. De Duitse filosoof Peter Sloterdijk ziet dit scherp. Volgens hem geloven we niet langer meer in de magie van onszelf, maar wel in de mogelijke magie van anderen. We geven ons over aan charismatische leiders die onze verbeelding prikkelen en ons een beter leven voortekenen. Traditie en regelgeving kunnen dat niet: zij laten niet zien hoe het kán zijn, maar hoe het ís. Daarom is er ook – misschien wel júíst – in een onttoverde, gerationaliseerde wereld plaats voor charisma.

Dat leidt tot minstens een groot probleem: de charismatische leider heeft gezag zolang het volk bovenmenselijke kwaliteiten in hem ziet. Zodra leiders zich moeten bezighouden met alledaagse wissewasjes – met het besturen van een land, bijvoorbeeld – blijken ze vaak gewone mensen. De politiek van alledag zal de charismatische leider altijd inhalen. Het tijdperk van de charismatische leider is daarom een instabiel tijdperk.