‘Het wordt steeds duidelijker: de neanderthaler is niet die brute holbewoner die uitgestorven is door zijn eigen domheid. Ons beeld van de neanderthaler is de laatste vijf jaar sterk veranderd. Dat komt vooral door nieuwe dateringstechnieken, maar ook door andere wetenschappelijke doorbraken. Zo is gebleken dat hij een wijder gebied bestreek dan altijd werd gedacht, dat zijn brein en longinhoud groter waren dan die van de moderne mens, en dat met zijn oog-handcoördinatie blijkbaar ook niets mis was. En nu vinden ze in Spanje grotschilderingen van 65.000 jaar oud en blijkt hij dus ook al in de weer te zijn geweest met pigmenten. Wij, moderne mensen, zijn anders dan lang gedacht niet de enigen die dat kunnen.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Homo futures
‘Dit onderzoek suggereert dat de schilderingen van neanderthalers kunst kunnen worden genoemd. Dat is eigenlijk vreemd. Onze huidige kunstopvatting is van vrij recente datum. In de Oudheid en de Middeleeuwen waren er bijvoorbeeld de artes liberales, de vrije kunsten, waaronder geometrie, astronomie en muziek vielen, maar niet schilderkunst en beeldhouwkunst; die werden als een ambacht gezien. Je kunt met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zeggen dat de neanderthalers 65.000 jaar geleden een andere kunstopvatting hadden dan wij nu, of misschien zelfs wel helemaal geen kunstopvatting. Het is volkomen onduidelijk wat de functie was van deze schilderingen voor de neanderthalers. Misschien was het alleen een vorm van communiceren. Een van de grotschilderingen lijkt een ladder af te beelden. Wilden ze aangeven waar de ladder stond? Of hadden de tekeningen een functie binnen een ceremonie? Het kan ook een manier zijn geweest om de geheugencapaciteit te vergroten, zoals wij dat nu doen met een opschrijfboekje of met onze laptop. Zeker is dat ze het toen geen kunst hebben genoemd en dat de term “kunst” voor de grotschilderingen van neanderthalers een projectie is van ons op die tijd.
Of het nu kunst is of niet, binnen elke verklaring of interpretatie blijft het heel bijzonder dat de neanderthaler in staat was om iets af te beelden, om een representatie te maken. Want om dat te kunnen zijn veel vermogens nodig, zoals abstract, symbolisch en complex denken, communicatie en dus eigenlijk een taal. Dat de neanderthaler dat allemaal al gekund moet hebben betekent dat hij erg op ons leek. Je kunt je zelfs afvragen wat eigenlijk nog het verschil is tussen ons en de neanderthaler. En als je even doordenkt: de moderne mens en de neanderthaler hebben een gemeenschappelijke voorouder – zou die misschien ook veel meer op ons lijken dan we altijd gedacht hebben?
Wat je je ook gaat afvragen is hoe ons verre nageslacht– laten we dat maar even de homo futures noemen – over nog eens 65.000 jaar over de homo sapiens en zijn representaties zal oordelen. Dergelijke gedachten zouden ons, moderne mensen, zogenaamd de kroon op de schepping, bescheidener moeten stemmen.’