Home ‘Mijn beslommeringen met Rousseau zijn eindelijk helemaal voorbij’

‘Mijn beslommeringen met Rousseau zijn eindelijk helemaal voorbij’

Door Thijs Lijster en Jan Sietsma, Thijs Lijster en Jan Sietsma op 19 maart 2013

04-2004 Filosofie magazine Lees het magazine
David Hume onderhield uitstekende vriendschapsbanden met de Franse Philosophes, maar sloeg hun raad in de wind toen ze hem waarschuwden voor Jean-Jacques Rousseau. Onterecht, want ‘that nice little man’ bleek inderdaad een adder aan de borst.
 
In oktober 1766 verschijnt te Parijs het boekje Een beknopt en waarheidsgetrouw verslag van het geschil tussen Mr. Hume en Mr. Rousseau. Hume legde in Frankrijk de basis voor een aantal langdurige vriendschappen. Zijn omgang met Rousseau was een kortere tijd beschoren.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Na een mislukte rechtenstudie en een korte carrière in de suikerhandel besluit David Hume op drieëntwintigjarige leeftijd in 1734 naar Frankrijk te gaan. Niet alleen om zich volledig en in alle rust aan de filosofie te wijden, maar ook omdat het leven in Frankrijk goedkoper is. Zijn indruk van het Franse volk is zeer positief, blijkens het volgende brieffragment: ‘De Fransen zijn, op de Grieken na, de enigen die tegelijkertijd filosofen, dichters, redenaars, historici, schilders, architecten, beeldhouwers en musici zijn. Wat het dagelijks leven betreft hebben zij die kunst geperfectioneerd die het meest nuttig en aangenaam van alle is: lArt de Vivre, de kunst van het samenzijn en de conversatie.’ Met het manuscript van Treatise of Human Nature op zak keert hij in 1737 terug naar Engeland. De publicatie van de drie delen van de Treatise baren weinig opzien. Volgens Hume zelf viel het ‘doodgeboren van de drukpers, zonder dat het zelfs maar met het gemompel van de zeloten werd vereerd.’

Niet uit het veld geslagen door deze filosofische miskraam, publiceert Hume in de jaren daarna menig verhandeling over kentheorie, moraal en politiek. Zijn Three Essays uit 1748 weet de aandacht te trekken van de grote Franse politieke filosoof Montesquieu (1689-1755), die in een brief zijn waardering te kennen geeft. In het Verenigd Koninkrijk blijft de erkenning uit. In Edinburgh en Glasgow wordt hij afgewezen als professor. In plaats daarvan betrekt hij baantjes als huisleraar van een krankzinnige edelman, secretaris bij een generaal en uiteindelijk, in 1752, bibliothecaris in Edinburgh. De laatste functie gaf hem de mogelijkheid om zijn ambitieuze History of England te schijven, dat vanaf 1754 tot 1762 in zes delen zou verschijnen. Nu is het een andere Franse filosoof die Hume roemt om zijn literaire en wetenschappelijke kwaliteiten. Volgens Voltaire was het het beste historische werk dat ooit geschreven was.

Het is waarschijnlijk dat Humes groeiende populariteit in Frankrijk bijgedragen heeft tot het verzoek van de Britse ambassadeur in Parijs om diens secretaris te worden. Na enige aarzeling gaat Hume akkoord en in het najaar van 1763 laat hij zich inschepen naar Frankrijk. Kort na zijn aankomst bericht hij: ‘Hier zijn de geleerden erg vriendelijk. De mensen die me het meeste aanstaan zijn d’Alembert, Buffon, Marmontel, Diderot, Duclos, Helvetius en Henault.’

 

Grote afwezige op deze lijst is de Duitse baron d’Holbach, die al contact met Hume had gezocht toen deze nog in Schotland verbleef. D’Holbach (1723-1789) leefde van zijn rijkdommen in Parijs en was twee keer per week gastheer voor alle Franse intellectuelen. Tijdens het eerste diner dat Hume daar aanschuift, zegt Hume tegen de baron dat hij nog nooit een atheïst heeft gezien. D’Holbach antwoordt dat van de achttien mensen aan tafel er vijftien atheïst zijn en dat de drie overigen er nog niet uit zijn. Het militante atheïsme van de baron, dat met zijn al even radicale materialisme zijn neerslag zou vinden in Système de la nature (1770), leverde hem de koosnaam ‘De Persoonlijke Vijand van God’ op.
 

Vlees

Als zovelen schreef ook d’Holbach mee aan de grootse poging van de Franse Verlichtingsdenkers om een overzicht te geven van alle wetenschappelijke, artistieke en ambachtelijke kennis. Dit monumentale werk, de Encyclopédie genaamd, dat tussen 1751 en 1780 in achtentwintig delen verscheen, stond onder eindredactie van Jean Le Rond d’Alembert (1717-1783) en Denis Diderot (1713-1784). Vermoedelijk kon Hume met hen het beste overweg, gezien hun onwaarschijnlijke eruditie en schrijverstalent, hoogstaande morele maatstaven en hun vriendelijke en sociale karakter. Hume zou met hen blijven corresponderen tot zijn dood, waarna hij d’Alembert tweehonderd pond naliet. Overigens moesten beide mannen aanvankelijk wennen aan het forse postuur van Hume. Diderot zag hem in eerste instantie aan voor een vette monnik; d’Alembert citeerde eens bij Humes binnenkomst het evangelie naar Johannes: ‘Het woord is vlees geworden.’

‘Je weet niet met wie je van doen hebt, je koestert een adder aan je borst.’, zegt d’Holbach tegen Hume op de avond voor diens vertrek naar Engeland. De adder over wie de baron spreekt is niemand minder dan Jean-Jacques Rousseau. Deze genoot geen goede reputatie. De christelijke overheden beschouwden hem als persona non grata naar aanleiding van zijn pleidooi voor een natuurlijk religie in Emile, terwijl hij zich in Du contrat social had uitgesproken tegen het goddelijke recht van de koningen. Via een wederzijdse vriendin was Hume in contact gekomen met Rousseau en besloot zich in te zetten om de verguisde filosoof een veilig onderkomen in Engeland te verschaffen. Naast d’Holbach waarschuwen Humes andere vrienden hem voor Rousseaus grillige gedrag en karakter. Hume trekt zich hier echter weinig van aan: ‘De filosofen van Parijs voorspelden mij dat wij nog voor aankomst in Calais ruzie zouden krijgen, maar ik denk dat ik mijn hele leven met hem zou kunnen doorbrengen, in vriendschap en wederzijds respect.’

Hij zou uiteindelijk ongelijk krijgen. Zelfs Hume met zijn goedaardige karakter kon aanvaringen met ‘that nice little man’, zoals hij Rousseau noemde, niet voorkomen. Kort na hun aankomst in Engeland beticht Rousseau Hume van allerlei wandaden, om even later weer zijn excuses te maken en hem huilend om de hals te vliegen. Het hoogtepunt (of het dieptepunt) werd bereikt toen Hume op 10 juli een brief van Rousseau ontving, waarin deze hem ervan beschuldigde samen te zweren met onder andere d’Alembert om hem te ruïneren. Rousseau had Hume in een herberg in Frankrijk tijdens zijn slaap horen mompelen. Samen met enkele tegen Rousseau gerichte schotschriften in Engelse kranten was Humes schuld onomstotelijk bewezen. Het geschil tussen de beide filosofen werd breed uitgemeten in zowel Engelse als Franse kranten. Om zijn naam te zuiveren stemde Hume met het voorstel van d’Alembert in zijn correspondentie met Rousseau te publiceren. In een brief van december schrijft Hume: ‘Mijn beslommeringen met Rousseau zijn eindelijk helemaal voorbij, tenminste als het aan mij ligt: want ik er zeker geen woord meer aan vuil maken.’
 
Dit is de vijfde aflevering van een serie over ontmoetingen tussen grote denkers