Dit artikel is exclusief voor abonnees
Niet uit het veld geslagen door deze filosofische miskraam, publiceert Hume in de jaren daarna menig verhandeling over kentheorie, moraal en politiek. Zijn Three Essays uit 1748 weet de aandacht te trekken van de grote Franse politieke filosoof Montesquieu (1689-1755), die in een brief zijn waardering te kennen geeft. In het Verenigd Koninkrijk blijft de erkenning uit. In Edinburgh en Glasgow wordt hij afgewezen als professor. In plaats daarvan betrekt hij baantjes als huisleraar van een krankzinnige edelman, secretaris bij een generaal en uiteindelijk, in 1752, bibliothecaris in Edinburgh. De laatste functie gaf hem de mogelijkheid om zijn ambitieuze History of England te schijven, dat vanaf 1754 tot 1762 in zes delen zou verschijnen. Nu is het een andere Franse filosoof die Hume roemt om zijn literaire en wetenschappelijke kwaliteiten. Volgens Voltaire was het het beste historische werk dat ooit geschreven was.
Het is waarschijnlijk dat Humes groeiende populariteit in Frankrijk bijgedragen heeft tot het verzoek van de Britse ambassadeur in Parijs om diens secretaris te worden. Na enige aarzeling gaat Hume akkoord en in het najaar van 1763 laat hij zich inschepen naar Frankrijk. Kort na zijn aankomst bericht hij: ‘Hier zijn de geleerden erg vriendelijk. De mensen die me het meeste aanstaan zijn d’Alembert, Buffon, Marmontel, Diderot, Duclos, Helvetius en Henault.’
Vlees
‘Je weet niet met wie je van doen hebt, je koestert een adder aan je borst.’, zegt d’Holbach tegen Hume op de avond voor diens vertrek naar Engeland. De adder over wie de baron spreekt is niemand minder dan Jean-Jacques Rousseau. Deze genoot geen goede reputatie. De christelijke overheden beschouwden hem als persona non grata naar aanleiding van zijn pleidooi voor een natuurlijk religie in Emile, terwijl hij zich in Du contrat social had uitgesproken tegen het goddelijke recht van de koningen. Via een wederzijdse vriendin was Hume in contact gekomen met Rousseau en besloot zich in te zetten om de verguisde filosoof een veilig onderkomen in Engeland te verschaffen. Naast d’Holbach waarschuwen Humes andere vrienden hem voor Rousseaus grillige gedrag en karakter. Hume trekt zich hier echter weinig van aan: ‘De filosofen van Parijs voorspelden mij dat wij nog voor aankomst in Calais ruzie zouden krijgen, maar ik denk dat ik mijn hele leven met hem zou kunnen doorbrengen, in vriendschap en wederzijds respect.’
Hij zou uiteindelijk ongelijk krijgen. Zelfs Hume met zijn goedaardige karakter kon aanvaringen met ‘that nice little man’, zoals hij Rousseau noemde, niet voorkomen. Kort na hun aankomst in Engeland beticht Rousseau Hume van allerlei wandaden, om even later weer zijn excuses te maken en hem huilend om de hals te vliegen. Het hoogtepunt (of het dieptepunt) werd bereikt toen Hume op 10 juli een brief van Rousseau ontving, waarin deze hem ervan beschuldigde samen te zweren met onder andere d’Alembert om hem te ruïneren. Rousseau had Hume in een herberg in Frankrijk tijdens zijn slaap horen mompelen. Samen met enkele tegen Rousseau gerichte schotschriften in Engelse kranten was Humes schuld onomstotelijk bewezen. Het geschil tussen de beide filosofen werd breed uitgemeten in zowel Engelse als Franse kranten. Om zijn naam te zuiveren stemde Hume met het voorstel van d’Alembert in zijn correspondentie met Rousseau te publiceren. In een brief van december schrijft Hume: ‘Mijn beslommeringen met Rousseau zijn eindelijk helemaal voorbij, tenminste als het aan mij ligt: want ik er zeker geen woord meer aan vuil maken.’
Dit is de vijfde aflevering van een serie over ontmoetingen tussen grote denkers