De kikker uit de titel van Maarten van Buurens boek prijkt ook op het omslag. Hij kijkt tevreden, met een flauwe glimlach, de armen over elkaar, een kroontje op zijn gipsen hoofd. Hij zit in een glazen stolp, en om hem heen op de grond liggen glittertjes die door het water zouden dansen zodra je met het ding schudt.
Maar de glitters dansen niet. De onschuldige afbeelding op de kaft symboliseert een grote crisis die Van Buuren in zijn leven meemaakte: een diepe depressie, die hem inmiddels al weer negen jaar geleden overviel. De kikker is nog het minst geslaagde deel van de metafoor, want de publicist en hoogleraar moderne Franse letterkunde had destijds geen enkele reden om tevreden te zijn of te glimlachen. Hij was aan zijn stoel gekluisterd, volstrekt niet in staat tot het minste contact met de buitenwereld. De stolp, dáár draait het veel meer om in zijn boek. En om de glittertjes, die hij typeert als ‘denkstof’: het zijn de colleges die hij verzorgt, de boeken die hij leest, vertaalt of recenseert, de essays die hij schrijft. ‘Het neerdalen van de denkstof’, zegt Van Buuren nu, ‘is de beschrijving van het crisismoment. Ik kon plots niets meer. En pas toen besefte dat ik al die jaren in een stolp geleefd had.’
Lieke Asma is 24 mei 2024 een van de vier sprekers op onze collegedag Kan ik mezelf kennen?
Bevrijding
Van Buuren: ‘De belangrijkste reden dat ik dit boek heb geschreven, is dat ik mijzelf inzicht wilde verschaffen in wat mij overviel en helemaal van de kaart veegde. Ik ben blijkbaar behept met de aanleg voor depressies. Inmiddels ben ik er redelijk overheen geholpen, door medicijnen en therapeutische gesprekken. Maar ik bleef zitten met fundamentele vragen. Wat is een depressie? Wat doet die met je psyche, je identiteit, je leven? Op dat soort vragen kon de arts noch de psycholoog of de psychiater duidelijk antwoord geven. Dus mijn eigenlijke reden om het boek te schrijven is klaarheid scheppen in de mist die een depressie is. Dat is voor mij de troost die het denken kan bieden.’
De vraag naar de invloed op zijn leven beslaat een belangrijk deel van dit autobiografische boek. Hij beschrijft nauwgezet hoe zijn depressieve aanleg hem belemmerd heeft in het sociale verkeer, in zijn werk, in relaties. De depressie raakt zo de kern van wie hij eigenlijk is, vertelt hij. ‘Eerst zocht ik de schuld buiten mijzelf: mijn jeugd in Maassluis, mijn gereformeerde opvoeding, de moeizame relatie met mijn moeder. Maar al schrijvende ontdekte ik dat ik ermee geboren ben en ermee doodga. Ik geloof niet dat er naast mijn depressieve ik een soort onaangetast ik bestaat. De depressie maakt juist onlosmakelijk deel uit van mijn identiteit. Van genezing kan dus ook geen sprake zijn. Op z’n best is de depressie op een niveau dat ik redelijk normaal kan functioneren.’
Dat klinkt somber, maar Van Buuren heeft dit juist steeds een hoopgevende gedachte gevonden. ‘Voor mij was het een bevrijding. Mijn hele leven had ik allerlei problemen moeten beschouwen als eigenaardigheden van mijzelf, als mijn tekortkomingen, met alle schuldgevoelens van dien. Ik had moeite met sociale contacten, ik kon niet normaal mijn gevoelens uiten, wat me talloze malen voor de voeten was geworpen door mijn ex. Al die zaken werden plots aan elkaar verbonden toen er het etiket “depressie” op werd geplakt. En er bestonden nog medicijnen voor ook! Dat het niet echt te genezen is weegt niet op tegen de vreugde van dat besef.’
Demobilisatie
De filosofische reflectie op de aard van de depressie is voor hem van cruciaal belang. ‘Daarmee werd de kwaal voor mij hanteerbaar.’ Depressie, zo ontdekte hij gaandeweg, is ten diepste een ‘zijnsgebrek’. ‘Tijdens een depressieve aanval hou ik op te bestaan – zo ervaar ik dat. Soms zie je mensen die een hele kamer kunnen vullen met hun aanwezigheid; ze stralen kracht uit, vitaliteit. Als ik depressief ben, gebeurt bij mij precies het tegenovergestelde: ik krimp letterlijk en figuurlijk ineen. Mijn fysieke en sociale bestaan worden tot niets gereduceerd. Ik ben niet meer.’
Aan dit zijnsgebrek ontsnappen is moeilijk, maar niet onmogelijk, aldus Van Buuren. ‘Ik heb een stok achter de deur nodig, om mezelf op gang te brengen. Op gang komen is een sleutelwoord in de depressie en is wat je er zelf aan kunt doen. Je moet jezelf mobiliseren. Ik ervaar depressie als demobilisatie. Je wordt stilgezet, je verstart helemaal, lichamelijk en geestelijk. Dat is heel beangstigend.’
‘Mijn vader had een verhuisbedrijf, met als bedrijfswagen een oude DAF. Met koud weer moest die aangeslingerd worden – een gevaarlijke activiteit, waar hij zijn pols weleens mee gebroken heeft. Zo voel ik mij ook vaak: als de motor van die oude DAF. Ik moet dan een instantie buiten mijzelf aanroepen om mij aan te zwengelen. Dat is vooral een geestelijke instantie, die ik zelf creëer: een soort grote broer, een Über-ich waar ik afspraken mee maak. Daar kan ik dan niet onderuit: ik dwing mezelf bijvoorbeeld om minimaal drie keer per week te gaan fietsen. En dan ook minstens zestig kilometer, in maximaal twee uur. Dat werkt. Als ik eenmaal op de fiets zit, springt de motor vanzelf aan. Beweging werkt tegen depressie. Dat geldt ook voor de beweging van het schrijven, het typen. Ik moet mezelf ertoe zetten, maar als ik eenmaal aan het schrijven ben kom ik in een flow die me geestelijk weer in beweging zet. Dus het schrijven van dit boek was ook in fysiek opzicht een manier om me uit de depressie te trekken.’