Home ‘Maar dit heeft Descartes echt geschreven!’

‘Maar dit heeft Descartes echt geschreven!’

Door Johan van de Werken op 30 november 2012

10-2007 Filosofie magazine Lees het magazine

De gebroeders Meester schreven een brievenroman over Descartes’ dochter. Ze verzonnen minder dan de lezer wellicht denkt. Bijvoorbeeld die zin over het kind dat Descartes’ bij een Nederlandse vrouw heeft verwekt.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘Vandaag 15 oktober 1634 een kind verwekt bij Anna Maria van Schurman’, krabbelt René Descartes op het schutblad van Galileo’s Dialogo. ‘Deze zin moeten jullie schrappen, want dit gaat niemand geloven’, krijgt het schrijversduo Frank en Maarten Meester van iemand te horen als zij de ‘filosofische faction’-roman Descartes’ Dochter vóór publicatie aan een select gezelschap laten lezen. ‘Maar dit heeft Descartes echt geschreven!’, verzekert Frank. Maarten vult aan: ‘Het lijkt er sterk op dat hij bij wijze van natuurkundig experiment met deze vrouw het bed heeft gedeeld’.

De Gebroeders Meester hebben net de boekpresentatie van Descartes’ dochter achter de rug, deze vond plaats ten huize van vrijmetselaarsloge De Friesche Trouw. De vrijmetselaars benaderden de broers met de vraag of zij ‘een spannend boek’ wilden schrijven ter ere van het 225-jarig bestaan van De Friesche Trouw, want ‘gewone’ jubileumboeken zijn immers ‘doodsaai’. Er gold slechts één voorwaarde: er moest een vrijmetselaar in voorkomen. Op hun beurt mochten de Gebroeders Meester in de archieven neuzen en enkele bijeenkomsten bijwonen. Frank: ‘Ze zijn nog steeds erg strikt: buitenstaanders komen er niet in. Zelfs bij de presentatie van ons boek werden we op een gegeven moment weggestuurd. Toen gebeurden er dingen die wij blijkbaar niet mochten zien’, lacht hij. ‘Je kent het idee wel van de lagere school: als je een geheimpje hebt, ben je opeens reuze interessant’.

Een filosofisch getinte roman met zowel historisch materiaal als een flinke dosis fictie: hebben we dat niet eerder gezien in de De Da Vinci Code van Dan Brown? Frank: ‘Tja, dat is een vergelijking waar je niet onderuit komt als je een spannend boek schrijft over filosofie, religie en vrijmetselaars.’ Maarten schudt zijn hoofd: ‘Wel een willekeurige vergelijking. In Tolstoj’s Oorlog en Vrede komen ook vrijmetselaars voor.’ ‘Als je het boek per se ergens mee wilt vergelijken, dan liever met Bram Stokers Dracula,  een van mijn favoriete boeken en net als ons boek een metafysische briefroman’, stelt Frank.

Cogito ergo sum
De lezer krijgt in de roman van de Gebroeders Meester niet alleen een inkijkje in het leven van Descartes, maar ook in zijn gedachtenwereld. Maarten: ‘De meeste mensen komen bij Descartes niet verder dan het cogito ergo sum: ‘ik denk, dus ik ben’. Maar als je ietsje door leest, komt hij opeens met godsbewijzen aanzetten. Dat vind ik onbegrijpelijk: eerst introduceer je een radicaal twijfelexperiment – je rekent af met alle bestaande kennis – en even later kom je met het meest dogmatische wat er is: een bewijs voor het bestaan van God.’ Frank maakt bezwaar: ‘Ik denk juist dat Descartes’ godsbewijzen essentieel zijn voor zijn hele theorie. Na zijn “ik denk, dus ik ben” zou hij zonder de godbewijzen in een solipsistische positie blijven steken. Hij heeft alleen aangetoond dat hij zelf bestaat, of de wereld buiten hem ook bestaat blijft onzeker. Door gebruik te maken van de godsbewijzen kan hij de wereld buiten hem weer opbouwen.’

Hoewel de titel anders doet vermoeden, komt ook Immanuel Kant uitgebreid voor in Descartes’ dochter. Maarten: ‘Bij Kant speelt hetzelfde als bij Descartes: in de Kritiek van de praktische rede probeert hij opeens het bestaan van God objectief aan te tonen, terwijl daar in de Kritiek van de zuivere rede geen sprake van is. Heel wonderlijk want hij heeft God niet nodig om zijn moraal te funderen.’

In de roman figureren niet alleen ‘oudgedienden’ als Descartes en Kant, maar ook een moderne fenomenoloog als Jean-Luc Marion. Marion – een leerling van Jacques Derrida – is volgens de Gebroeders Meester een mooi voorbeeld als het gaat om ‘hoeveel moeite intelligente mensen doen om toch maar te kunnen geloven’. Frank: ‘Dat zie je als je Trouw leest: elke dag staat daarin wel weer een verhaal van iemand die eigenlijk niet meer gelooft maar toch nog een manier heeft gevonden om aan zijn geloof vast te kunnen blijven houden. De atheïstische dominee Klaas Hendrikse is daar een goed voorbeeld van. Voor hem bestaat God niet meer, maar gebeurt God.’ Zijn broer valt hem bij: ‘Als je ziet hoe slim die mensen zijn en wat een energie erin gaat zitten! Marion heeft min of meer hetzelfde gedaan als Hendrikse. Hij weet uit Nietzsches dood van God, een God als fenomeen af te leiden. Uiteindelijk denken mensen wat ze willen geloven…’

Frank: ‘Kijk naar een televisieprogramma als Het Zesde Zintuig. Ik heb zelf nog nooit een bovennatuurlijke ervaring gehad, maar als ik die mensen erover hoor praten vind ik het lastig daar niet in te geloven.’ ‘Kant stond voor hetzelfde probleem’, vult Maarten aan. ‘Zijn tijdgenoot, de Zweedse wetenschapper en uitvinder Emanuel Swedenborg, “zag” terwijl hij deelnam aan een diner in Gothenburg hoe er een brand woedde in zijn woonplaats Stockholm. Hij raakte in paniek, vertelde zijn tafelgenoten erover. Pas twee dagen later bereikte het nieuws dat een deel van Stockholm was afgebrand Gothenburg. Er waren meer voorbeelden van Swedenborgs gaven als ziener, zo goed gedocumenteerd dat Kant ze niet kon negeren. In zijn Träume eines Geistersehers maakt de meestal zo correcte Kant Swedenborg op een niet zo nette manier belachelijk – Kant lijkt zichzelf te overschreeuwen. Wat voor gelovigen in iets bovennatuurlijks opgaat – dat zij allerlei dingen ontkennen om maar te kunnen blijven geloven – geldt ook voor de gelovigen in de rede: die zetten alles op alles om maar in de rede te kunnen blijven geloven. Een redelijk persoon zal op een onredelijke manier proberen redelijk te blijven, terwijl een religieus persoon het onredelijke uitgangspunt van zijn geloof op een redelijke manier zal proberen te verdedigen.’

Descartes’ dochter, door de Gebroeders Meester, uitg. Veen Magazines, Amsterdam 2007, 159 blz., € 19,95