Stort je in een relatie, een afwijzing is wellicht beter te verteren dan onzekerheid. Redenen om lief te hebben ontplooien zich vaak gaandeweg, zo laten filosofen zien.
Je houdt van je geliefde omdat hij of zij mooi, grappig, slim en attent is. Dat klinkt aannemelijk. Maar om die redenen had je dus van een willekeurige andere persoon met dezelfde eigenschappen kunnen houden. Nee, antwoordt menigeen op deze conclusie. Daarvoor vinden we ons object van liefde toch te bijzonder.
Ziehier de liefdesparadox. We houden niet zomaar van iemand, maar kunnen de juiste redenen ervoor niet bedenken. Het Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte wijdde er een themanummer aan en ontdekte dat de belangstelling verder reikte dan de academische ivoren toren. Redacteur en wetenschapsfilosoof Wim de Muijnck besloot daarom zijn werk en dat van zeven collega’s in een toegankelijk jasje te steken. En zo belandde het boek De liefdesparadox in de schappen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Uit deze bundel blijkt al snel dat het laatste woord over de liefde nog niet is gezegd. Denkers door de eeuwen heen voerden verhitte discussies over dit onderwerp. Draait het uiteindelijk om eros, het intense verlangen bij Plato, philia of vriendschap bij Aristoteles of om een vorm van naastenliefde, agape? En gaat het over de eenheid tussen twee mensen of de persoon die van een ander houdt? Daarnaast onderzoeken wetenschappers van diverse pluimage onder meer oplichtende hersendelen bij verliefdheid, onze veranderende opvatting over de liefde en de invloed hierop van de media.
Een rode draad in het westerse denken over de harstocht is de vermeende tegenstelling tussen liefde voor onszelf en een medemens. Kwam bij de oude Grieken het een nog uit het ander voort, de christenen dreven met agape een wig tussen onbaatzuchtige naastenliefde en zelfliefde. Want hoe vaak horen we niet dat we een moraal ‘van buiten’ nodig hebben om onze driften te beteugelen en niet alleen voor onze eigen zaak te gaan?
Toch is belangeloze eigenliefde mogelijk, betoogt filosoof en gedragswetenschapper Jan Bransen. Hij betrekt Harry Frankfurt daarbij, een emeritus hoogleraar ethiek die vaker opduikt in de essaybundel. Liefde is volgens deze Amerikaan geen kwestie van gevoel, verlangen of overtuiging, maar van willen. Ze is belangeloos, uniek, en we kunnen niet anders dan er gehoor aan geven. Bransen ziet een belangrijke overeenkomst met het eveneens belangeloze ‘morele standpunt’. Daarbij stem je jezelf in een situatie af op de omgeving door rationele reflectie. Die hoeft niet per se uit te monden in voorrang voor je eigenbelang. Hij herkent dit mechanisme ook in de liefde die niet enkel een kwestie van willen is, maar ook van rationele reflectie en kwetsbaarheid. Ouders begrijpen dat volgens hem maar al te goed wanneer ze het belang van hun kind in het oog houden. En bijvoorbeeld niet ontsteken in woede wanneer het ongehoorzaam was. Bransen legt vervolgens een link naar eigenliefde door uit te gaan van alternatieve ‘ikken’. Hij introduceert buddy Eva die met hart en ziel terminale kinderen begeleidt. Eva dreigt hier mentaal aan onderdoor te gaan en staat voor een moeilijke beslissing: stoppen of doorgaan met haar werk? Beide opties staan voor twee alternatieven van haarzelf. Ze belichamen verschillende standpunten in een complexe situatie. Als Eva van zichzelf houdt, voelt ze ook liefde voor haar alternatieven. Zo zal ze een afgewogen, moreel respectabele keus kunnen maken.
Tobben
Zelfliefde of niet, een oordeel vellen blijkt vaak geen sinecure. Hou ik wel echt van mijn partner? Wim de Muijnck biedt hulp met drie strategieën om twijfel in de romantische liefde tegen te gaan. Want de tobber het tobben ontraden heeft volgens hem weinig zin. Die gaat met een gezaghebbende definitie van ‘liefde’ in de hand eerst bij zichzelf te rade. Hij onderzoekt zijn emoties, motieven en behoeften. Daarnaast raadpleegt hij vrienden en checkt zijn eigen reacties bij het object van de mogelijke ware liefde. Vervolgens worden de data nauwkeurig geanalyseerd. Dat de interpretatie mogelijk onbetrouwbaar is, doet niet ter zake. Deze strategie moet de onderzoeker zelf overtuigen. Maar of hij zo vaststelt dat er liefde in het spel is, valt te betwijfelen. Ook al kan hij criteria als aantrekkingskracht en gehechtheid afvinken, hij moet zich met deze gevoelens kunnen identificeren. Dat maakt liefde volgens De Muijnck tot een eretitel.
Liefde zou je identiteit bepalen, valt elders in het boek te lezen. Voor De Muijnck reden om zijn tweede strategie te enten op actie. Want je kunt niet eerst jezelf vormgeven om vervolgens te kijken of je van die ander houdt. Stort je in een relatie, een afwijzing is wellicht beter te verteren dan onzekerheid. Ook andere essays reppen van doen in plaats van denken. Redenen om lief te hebben ontplooien zich vaak gaandeweg. Het probleem van de twijfelaar is echter onzekerheid over de wil om die redenen te laten bloeien.
Toch is er hoop voor de liefdesonderzoeker. Hoe subjectief ‘ik hou van jou’ ook klinkt, het is een waardeoordeel met mogelijk een feitelijke component. Het veronderstelt iets over de ander, over de wereld buiten onszelf. Als onze bril te roze is, dan verliezen we die ander uit het oog en is verliefdheid gebaseerd op illusies. Maar De Muijnck stelt dat er feiten zijn die we ‘aanknopingspunten’ noemen. Het zijn mogelijkheden voor onszelf die we zien bij de ander als we erop letten. De filosoof vergelijkt deze oplettendheid met die van een stillevenschilder. Deze kunstenaar heeft meer dan gemiddeld oog voor detail.
De Muijnck beaamt dat ook deze derde strategie geen garanties biedt. Opmerkzaamheid kan vervelende trekjes bij onze geliefde zichtbaar maken. Maar eenmaal op weg, rest er nog slechts één vraag: zien we genoeg aanknopingspunten? Het antwoord is aan de twijfelaar.