Home Leven in de comfortbroeikas

Leven in de comfortbroeikas

Door Ivana Ivkovic op 25 oktober 2011

Cover van 09-2011
09-2011 Filosofie Magazine Lees het magazine

De straat moet tegenwoordig net zo comfortabel zijn als onze huiskamer. Een foute verwachting, vindt politiek filosoof Ivana Ivkovic. Zo zullen we ons nooit veilig voelen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

In het jaar 2000 kwamen mijn ouders uit Belgrado op bezoek. Trots liet ik hun mijn eerste zelfstandige woning zien: de begane grond van een oud huisje; mijn slaapkamer die op de tuin uitkeek via heerlijk grote openslaande ramen. Nog voor het verplichte ‘Goh, wat leuk’, riepen mijn ouders in koor: ‘Waarom zet je geen tralies voor dat raam?’ Ik, ontstemd, merkte koeltjes op dat ik niet van plan was om van mijn paradijsje een gevangenis te maken. Ik weet natuurlijk ook dat in Belgrado alle lage ramen worden gefortificeerd, en dat alle voordeuren gemiddeld zeven sloten hebben. Je huis is een veilige plek; daarbuiten is het een jungle, en die wil je graag ook buiten houden. Ik vond het juist fijn dat in Nederland andere verwachtingen heersten van de ruimte buiten je voordeur; dat ik niet continu alert hoefde te zijn en me voortdurend zorgen hoefde te maken om wat er kan gebeuren. Dit bood een meer ontspannen, prettiger manier van leven.
Nu, meer dan tien jaar later, ben ik van mening veranderd. Ik denk dat we nu de keerzijde zien van diezelfde hooggespannen verwachtingen. Veiligheid is uitgegroeid tot een van de meest urgente politieke kwesties. ‘Het veiligheidsprobleem’ blijkt niet te verdwijnen door harder straffen, meer blauw op straat en lik-op-stukbeleid. Ondanks al deze maatregelen is het verlangen naar veiligheid alleen nog maar toegenomen, zoals veiligheidsonderzoeker Hans Boutellier constateert. Volgens hem is het gevoel van onveiligheid deels het gevolg van een projectie: mensen zijn bang voor de gevolgen van de economische crisis, of vragen zich af waar het heen moet met de wereld, en dit roept gevoelens op van onveiligheid en onbehagen. [Zie het interview met Boutellier op blz. 20].

Overal thuis
Boutellier noemt ons verlangen naar veiligheid utopisch. Het zou te voorbarig zijn om die utopische verwachtingen over veiligheid simpelweg als verkeerd of naïef weg te zetten. Ze zijn ingebed in onze voorstellingen van de ruimte waarin we leven en samenleven. Deze ruimte wordt steeds meer gemodelleerd naar de maatstaven die gelden in het privédomein. Vraag een Nederlander om zijn ideale straat te beschrijven, en je hoort niets over grote boulevards met statige panden, maar wel dat de straat prettig moet zijn, netjes en schoon. Dit ideaal ademt intimiteit: een ruimte die knus en vriendelijk voelt. Kijk, bijvoorbeeld, naar hoe de Delftse woningbouwcorporatie Vestia haar campagne ‘Zo is het prettig wonen’ inzet: ‘Fijn wonen, dat betekent een goede woning. Maar ook de kwaliteit van de woonomgeving draagt bij aan het woonplezier. Bijvoorbeeld een opgeruimde portiek, een goed verlichte berging, goede faciliteiten om fietsen te stallen en afval in de daarvoor bestemde containers.’
De strenge normen die voorschreven hoe men zich publiekelijk diende te vertonen, zijn ook vervaagd. Mensen begeven zich met een zekere achteloosheid op straat. Op terrasjes hangen jassen met portemonnee en al losjes over de stoelen, de tassen slingeren wat rond. We letten niet te veel op ons stemvolume, en evenmin op hoe we zitten – wijdbeens, leunend, of achteroverhangend: we doen overal alsof we thuis zijn.
Ons nieuwe ideaal van de openbare ruimte beperkt zich niet tot die ruimte in de fysieke zin van het woord – de straten, de pleinen, openbare gebouwen. Wat veranderd is, is de beleving van het hele publieke domein – en dit domein omvat ook de media, het publieke debat, de relatie tussen de burgers en de overheid. Alle aspecten van het publieke leven zijn gekoloniseerd door het private. De idealen uit het privédomein zijn ook maatgevend geworden in het publieke leven. In onderling verkeer worden eigenschappen zoals eerlijkheid en spontaniteit het meest gewaardeerd – eigenschappen die mensen meestal in een vertrouwde omgeving tonen. De waarheid een beetje verdraaien om je gezicht te redden wordt bijvoorbeeld niet op prijs gesteld en wordt als gewoon liegen gezien. De overheid moet dicht bij de burger staan; ze moet geen anonieme bureaucratische machine zijn, maar een menselijk gezicht hebben. Ook hier gaat het om nabijheid en begrip.

Dramatisch
Wat gebeurt er wanneer de publieke sfeer wordt opgevat als een verlengstuk van de privésfeer? Het gevolg is dat elke inbreuk daarop als veel dramatischer en intenser wordt ervaren. De eisen die je aan de privésfeer stelt zijn veel te hoog en worden voortdurend doorkruist door de praktijk van de straat – die voegt zich daar niet zomaar naar. En elke inbreuk hierop wordt ervaren als een hoogstpersoonlijke krenking. Natuurlijk is het naar als je ziet dat je buurt verandert, maar wanneer je jouw buurt als een verlengstuk ziet van je huiskamer, dan is zoiets onverteerbaar en ronduit schandalig. Het overschrijdt een grens. Als de nieuwkomers niet blijken te voldoen aan het ideaalbeeld van de gezellige bezoeker, dan is dat gewoon onfatsoenlijk; het getuigt van gebrek aan respect voor de meest basale regels van gastvrijheid. Sommigen gaan zover dat ze zich storen aan mensen die op straat een vreemde taal praten. Want wie voelt zich nog thuis in een omgeving waarin je anderen niet kunt verstaan?
Door de publieke ruimte zo op te vatten verliest deze zijn specifieke functie. Wat is die functie? Ook ongewenste, confronterende gebeurtenissen kunnen een plek krijgen in het publieke, als ongewenst, zonder dat ze meteen een existentiële bedreiging vormen. De publieke ruimte kan in de omgang tussen de mensen bemiddelen juist dankzij deze ruimtelijke werking; door aan mensen en gebeurtenissen een eigen plek te geven. De Duitse filosofe Hannah Arendt benadrukt deze werking wanneer ze schrijft dat het publieke domein ons bij elkaar brengt, en tegelijkertijd voorkomt dat we over elkaar tuimelen. Arendt vergelijkt dit met het effect dat een tafel heeft op een gezelschap. Die structureert hun onderlinge relaties: de tafel brengt mensen bij elkaar; ze zitten ook nog eens naast elkaar of tegenover elkaar. De tafel schikt en verdeelt het gezelschap, zonder dat het helemaal verbrokkelt. Sterker nog: de ruimtelijke werking maakt de interactie tussen tafelgenoten pas mogelijk. Op dezelfde manier geeft het publieke domein vorm aan onze interacties en onze confrontaties, en dat maakt ons weerbaar.
Denk aan iemand die te hard muziek draait in de trein. Het is iets heel anders om hem erop te wijzen dat hij een publieke norm overtreedt dan te zeggen dat het jou persoonlijk stoort. In het laatste geval dreigt de confrontatie uit te lopen op de botsing van twee ego’s, die twisten over wiens persoonlijke ruimte belangrijker is, waarbij de sterkste wint. Tegelijkertijd is het juist dankzij de notie van het publieke dat kritiek in zo’n situatie niet een persoonlijke krenking hoeft te zijn.
Verder zorgt de publieke ruimte ook voor relatieve anonimiteit, zodat we niet alleen met elkaar, maar ook naast elkaar kunnen leven. Niet alles wat een ander doet gaat ons aan, we hoeven het niet altijd te begrijpen en goed te keuren. Soms kunnen we gewoon onze schouders ophalen. Laatst zag ik in een supermarkt een man op zijn knieën, zijn armen wijd gespreid, ogen dicht. Hij leek te bidden. Het was, overigens, een blanke, blonde Nederlander. De omstanders keken heel bezorgd en angstig, en binnen drie tellen werd de beveiliging erbij gehaald. De man was ongetwijfeld een vreemde vogel, maar echt gevaarlijk leek hij niet. Toch veroorzaakte zijn ‘optreden’ veel onbehagen.

Luxe
Arendts metafoor van de tafel is niet langer van toepassing op onze samenleving. De publieke ruimte wordt nu eerder gemodelleerd naar wat de Duitse filosoof Peter Sloterdijk een ‘comfortbroeikas’ noemt. Een broeikas omvat een binnenruimte, biedt bescherming tegen de elementen, en creëert aangename, behaaglijke luxe. Onze broeikas omspant de hele welvarende westerse wereld, en zijn interieur bestaat, enigszins ironisch gezegd, uit sushi-to-go, verwenkuurtjes en designmeubels. De broeikasbewoner leeft om te kunnen genieten. Zijn vrijheidsideaal is onbekommerd zijn gang kunnen gaan, zijn eigen behoeftes kunnen uitleven. Zijn idee van vrijheid van meningsuiting is zeggen wat in hem opkomt, zonder zich om het effect van zijn woorden te hoeven bekommeren. De broeikas ademt de sfeer van de private: spontaan, aangenaam, intiem.
Helaas dreigt deze idylle telkens ruw verstoord te worden: alles wat de broeikas buitensluit, komt steeds onheilspellender en bedreigender naar voren. De echte wereld dreigt het glas van de kas te verbrijzelen. Sloterdijk doelt daarmee vooral op de derde wereld, die van de westerse welvaart uitgesloten is, terwijl de welvaart op de armoede van de derde wereld teert. Maar zijn analyse laat zich eenvoudig uitbreiden, want de comfortbroeikas is niet een louter economisch systeem. Opdat binnen het aangenaam vertoeven door kan gaan, moet er veel meer worden uitgesloten – criminaliteit en ongewenste vreemdelingen, bijvoorbeeld. Het is natuurlijk niet vreemd dat we geen criminaliteit willen in onze omgeving, maar er is wel een verschil tussen criminaliteit willen indammen en die willen uitbannen. In het laatste geval ontspint zich een dynamiek waarbij er almaar strenger moet worden gecontroleerd en harder moet worden gestraft. Een tbs’er ontsnapt? Dan moet het verlof voor tbs’ers maar helemaal worden afgeschaft. Jeugddelinquenten maken grotere misstapen? Dan moeten ze als volwassenen worden berecht.

Dit verklaart wellicht waarom de gevoelens van onveiligheid zo diffuus zijn en zo lastig te grijpen. Of we ons nou zorgen maken over terrorisme, criminaliteit of een ramp, het gaat telkens om zaken die ‘daar buiten’ worden geplaatst. Helaas betekent dat niet dat ze daarom geruststellend ver weg zijn. Het resultaat is alleen dat we onze wereld als een veiligheidsbel zien, die omgeven is door een vijandig ‘buiten’, dat deze wereld voortdurend dreigt te verpletteren. Doordat de bedreigingen hun plek binnen zijn verloren, wordt het ook moeilijker om ze in een juiste proportie te zien, om ze een maat te geven. Het is net als in horrorfilms: het monster dat je niet ziet is veel enger dan het monster dat je wel ziet.
Het resultaat is averechts: het onbehagen wordt niet bezworen, maar groeit alleen maar verder. Daarnaast is de broeikas een streng gecontroleerde binnenruimte. Dit betekent dat alle verstoringen van de orde en regelmaat die er binnen moeten heersen ook als een bedreiging worden gezien. Het resultaat is dat in de zorg om veiligheid steeds minder onderscheid wordt gemaakt tussen de verstoringen die onschuldig zijn en de serieuze gevaren. Zo kan de man in de supermarkt die vreemd doet ook als een gevaar voor de veiligheid worden bestempeld. De man die begin september een concert – bijgewoond door de koningin – verstoorde en beweerde dat hij Jezus was, maakte ook een discussie over veiligheid los, terwijl alle betrokken instanties verklaarden dat er nooit een moment van dreiging was.
Tot slot wordt de veiligheidsruimte waarin we leven steeds meer verbrokkeld, omdat het niet haalbaar blijkt om de gewenste veiligheid overal te garanderen. We willen de idylle herstellen achter hoge hekken van gated communities. Winkels huren gezamenlijk veiligheidspersoneel in om zorgeloos winkelen te garanderen. Deze trend heeft negatieve gevolgen voor de maatschappij als geheel, bijvoorbeeld omdat meer toezicht en controle regelmatig op gespannen voet staan met privacy en andere burgerrechten. Maar nog los daarvan biedt deze tactiek van verbrokkeling geen echt antwoord op het veiligheidsprobleem. Er is nog steeds een vijandig ‘buiten’, alleen heeft dat zich nog meer verspreid, naar alles wat buiten de strikte veiligheidszone valt. Als continu scherp toezicht vereist is om het gevoel van veiligheid te garanderen, dan voelen we ons zodra het toezicht verslapt onmiddellijk nog veel onveiliger. De energie die wordt geïnvesteerd in de poging om de veiligheidsidylle in stand te houden, maakt ons alleen maar meer bewust van onze kwetsbaarheid. En zo leidt de droom om aangenaam en zonder angst te leven tot meer onbehagen.
De oplossingen voor het veiligheidsprobleem zijn alleen maar denkbaar als we met de huidige veiligheidslogica breken. Maar dit betekent, in de eerste plaats, dat we ook onze voorstelling van de ruimte waarin we leven opnieuw zouden moeten vormgeven. Veiligheid kan niet worden gerealiseerd in een domein dat zich hermetisch probeert af te sluiten door alle bedreigingen en verstoringen te verbannen. Deze voorstelling gaat ten koste van onze mentale weerbaarheid, terwijl juist die weerbaarheid vergroot moet worden. We zouden opnieuw moeten nadenken over wat publieke ruimte voor ons kan betekenen en wat we daarin realistisch kunnen verwachten. Alleen zo kunnen verschillende bedreigingen een plaats en een maat krijgen. Want die plaats en de maat maken de kern uit van publieke veiligheid.