Aristoteles maakt onderscheid tussen drie overredingsmiddelen: de logos, oftewel de argumentatie; het êthos (karakter), dat wil zeggen: het imago van de spreker; en ten derde het pathos, de bij het publiek opgeroepen emoties. Redevoeringen zijn er in drie soorten: politieke toespraken, pleidooien voor de rechtbank en gelegenheidstoespraken, bijvoorbeeld bij feestelijke gebeurtenissen.
Bij elke soort redevoering hoort een bepaalde tijdsbepaling. Bij politieke toespraken hoor je te spreken in de toekomstige tijd, omdat je spreekt over wat komen gaat. Bij pleidooien gebruik je de verleden tijd, omdat je bespreekt wat al is gebeurd. En bij gelegenheidstoespraken gebruik je meestal de tegenwoordige tijd. Daarnaast is het belangrijk dat je mooie volzinnen maakt.
Even tussendoor… Meer lezen over retorica? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
Aristoteles beseft dat je je toehoorders niet meekrijgt als je dorre series syllogismen op ze afvuurt. Een redenaar dient zijn redenaties daarom te verpakken in zogeheten enthymemen, die je zou kunnen beschouwen als verkorte syllogismen. Dit is een syllogisme: a. alle mensen zijn sterfelijk; b. Sokrates is een mens; c. dus Sokrates is sterfelijk. Het enthymeem zou als volgt kunnen luiden: Sokrates is sterfelijk omdat hij een mens is. Een goede uitdrukkingswijze heeft als eigenschap dat ze duidelijk is. Het taalgebruik dient aanschouwelijk te zijn en moet passend zijn, dus niet te platvloers en niet te verheven.
In Aristoteles’ tijd was het spreken in volzinnen een ware kunst. Tegenwoordig gebruiken politici liever kortere zinnen. Is dat zonde?