Hij hoopt dat mensen het over zijn werk zullen hebben als ‘een goede Latour ’87’ of ‘Latour ’94’, zei Bruno Latour (1947) eens. De denker komt uit een Bourgondisch wijngeslacht. Hoe zal ‘Latour 2005’ de boeken ingaan? Mogelijk zullen filosofen later spreken van een jaar met een rijk bouquet, een elegante smaak, een goede frisheid en een exotisch tintje. Helaas hebben kunstcritici het nu al over een mislukking.
Laten we maar met de filosofie beginnen. Dat exotische tintje komt door twee buitenlandse uitstapjes. Eén naar Karlsruhe, waar Latour de tentoonstelling Making Things Public heeft ingericht, die tot 3 oktober te bezoeken was. En één naar Nederland, waar hij aan de Universiteit van Amsterdam de Spinoza-lezingen heeft gegeven.
Overigens zijn er al heel wat exotische Latour-jaren geweest. Zo deed hij een voor zijn denken cruciale ervaring op in Afrika, in Ivoorkust, waar de toen net gepromoveerde, 26 jaar oude filosoof ging doceren aan het Technisch College. De studenten daar begrepen weinig van technische tekeningen. Logisch, want hun kenvermogen was nog nauwelijks ontwikkeld, zeiden Latours mededocenten. Ze verkeerden nog in de premoderne fase en konden het driedimensionale niet denken. Latour wilde daar niet aan en kwam met een andere verklaring: de leerlingen hadden moeite de tekeningen te begrijpen omdat ze de machines die je aan de hand daarvan kon maken nog nooit hadden gezien.
Die ervaring is cruciaal geweest voor Latour omdat hij zich begon af te vragen of je wel van premodern en modern kon spreken. Volgens het toonaangevende verhaal over de ontwikkeling die het Westen de afgelopen eeuwen heeft meegemaakt, zag de premoderne mens de wereld om hem heen als bestuurd en geordend door de machtige hand van God. De wetenschappelijke ontdekkingen van eind zestiende, begin zeventiende eeuw vervingen Gods hand door harde feiten en natuurwetten. Dankzij de wetenschap kon de moderne mens de natuur aan zich onderwerpen. Als hij maar zijn ratio gebruikte en zich zou bevrijden van bijgeloof, was hij langzaam maar zeker op weg naar de perfecte wereld.
Uiteindelijk leidde Latours scepsis over dat modernistische verhaal tot een van zijn bekendste boeken, We zijn nooit modern geweest uit 1991. Daarin laat hij zien dat de premoderne en de moderne samenleving helemaal niet zo radicaal van elkaar verschillen. De wetenschap kan dan wel die zogeheten ‘harde feiten’ claimen, maar ook in de moderne samenleving lopen feiten en waarden, wetenschappelijk objectiviteit en macht door elkaar heen. Hoe kan het dan dat toch zo veel mensen in de objectiviteit van wetenschap geloven? Latours verklaring luidt dat feiten en natuurwetten dermate overtuigend claimen objectief te zijn, dat we neigen te vergeten dat het slechts manieren zijn om de wereld te beschrijven. We zien ze veel eerder als de wereld zelf – een onttoverde wereld waarin geloof, waarden en macht geen rol meer zouden spelen.
Schilderkunst
Overigens heeft Latour een opmerkelijk antwoord op de vraag hoe dat zo gekomen is. ‘Wetenschapsleer is de schuld van Nederlandse schilders’, zei hij in zijn tweede Spinoza-lezing aan de Universiteit van Amsterdam.
Een paar dagen later geeft hij desgevraagd uitleg. ‘De gedachte dat het wetenschappelijke feit daadwerkelijk bestaat, kon pas ontstaan toen het mogelijk werd het accuraat af te beelden, onder meer door optische uitvindingen en door de ontwikkeling van de schilderkunst waar jullie Nederlanders zo aan hebben bijgedragen.’
Toch wil Latour de wetenschappelijke revolutie uit de zestiende en zeventiende eeuw niet verketteren. ‘De Engelse filosoof John Locke gebruikte de feiten, die hij matters of fact noemt, om bites te krijgen, harde gegevens waarmee hij bijgeloof en vastgeroeste gewoonten kon bestrijden. Het gebruik van wetenschappelijke feiten was toen legitiem. Locke vond dat ieder individu zelf zijn verstand moest gebruiken en zich niet moest onderwerpen aan de macht van de kerk of van de absolute vorsten. Als ik in de zeventiende eeuw had geleefd, was ik waarschijnlijk een volgeling van Locke geweest.’
Maar het ging fout met die feiten. Latour: ‘Locke was een actief politicus, een filosoof en een wetenschapper. Helaas kwamen na hem wetenschap en politiek steeds meer los van elkaar te staan. Daardoor gingen mensen geloven dat feiten onafhankelijk van politieke belangen konden bestaan.’
Wetenschap bleek, eenmaal losgezongen van feodale of religieuze machten en tradities, zeer succesvol. Daardoor raakte men overtuigd dat ook politiek – dat toch al snel oogt als een willekeurig machtenspel – door middel van feiten en wetten meer voorspelbaar, transparant en dus succesvol te maken was. Het wetenschappelijk wereldbeeld voedde zo de vooruitgangsgedachte. Politiek werd daarbij management, een wetenschap. Latour: ‘In de negentiende eeuw zagen Karl Marx en Friedrich Engels zichzelf als wetenschappers en niet als ideologen. Zij meenden dat er verwarring bestond over de werkelijke feiten. De economische wetenschap zou die storing doen verdwijnen en dan zouden mensen zien wat hun werkelijke belangen waren. Dat is kenmerkend voor het modernistisch denken, de gedachte dat uiteindelijk de vooruitgang alle problemen zal oplossen. Wie links was, wachtte op de revolutie die daar een einde aan zou maken. Wie rechts was, verwachtte alle heil van de liberale democratie. Het was slechts een kwestie van tijd voor achterlijke zaken als het fundamentalisme zouden verdwijnen.’
Zoals we weten is die hoop niet uitgekomen. ‘De tijd is ten einde, we leven nu alleen nog maar in de ruimte’, zegt Latour. ‘Dat is een andere formulering van mijn stelling dat we nooit modern zijn geweest. De westerse mens heeft nooit puur rationeel gedacht, de zogenaamde premoderne mens nooit puur mythisch. De gedachte dat de vooruitgang alle problemen zal oplossen, is niet meer houdbaar. Als je nu door Amsterdam loopt, zie je dat een lineaire vooruitgang, die uiteindelijk leidt tot een soort heilstaat, niet opgaat. Je moet met alles tegelijk rekening houden: het klimaat, God, water, voedsel, immigratie. Hoe doe je dat?’
Dingpolitiek
Het idee van politiek als collectieve belangenbehartiging zoals de Engelse filosoof Thomas Hobbes die in de zeventiende eeuw verbeeldde met zijn Leviathan, een reus bestaande uit de lichamen van zijn onderdanen, voldoet in elk geval niet meer, meent Latour. Hobbes kwam als eerste met een seculiere rechtvaardiging van het gezag dat burgers onderwerpt. Hij verklaarde het gezag van de machthebber dus niet langer uit Gods mandaat, maar uit de gemeenschappelijke wil van het volk. Zonder gezag zou het land vervallen in een oorlog ‘van allen tegen allen’, de mens is immers uit op zelfbehoud en bevrediging van zijn eigenbelang. De mens zou voor de mens een wolf zijn. Om aan die toestand een eind te maken, draagt het volk zijn macht over aan de soeverein.
‘Hobbes probeerde met een optische puzzel een filosofisch en sociologisch probleem op te lossen’, zegt Latour. ‘Hoe representeer je tegelijkertijd de eenheid van het volk en de diversiteit van de verschillende burgers? Maar als je naar de Leviathan kijkt zoals die voorin Hobbes’ boek is afgebeeld, zie je ook hoe artificieel de eenheid is: het lichaam is opgebouwd uit het volk, uit allerlei kleine mensjes, maar het hoofd bestaat uit één stuk en is veel groter. Het kan ook niet anders want de eenheid ontbreekt. Als die er wel was, zou je haar ook niet hoeven representeren – bij je eigen lichaam denk je er ook niet aan of al je ledematen zichtbaar zijn. Ze zijn er.’
Welke vorm van politiek kan die complexiteit wel weergeven als het lichaam niet voldoet? Opmerkelijk genoeg zoekt Latour een oplossing in de etymologie. ‘Politiek betekende oorspronkelijk juist dat een groep mensen zich verzamelde rond een ding, rond concrete zaken – dat vind je ook terug in het Engelse thing en het Duitse Ding, die woorden verwezen ook naar een groepsbijeenkomst, het Noorse parlement heet Storting, het IJslandse Allthing. We moeten de dingen weer gaan zien als een res publica, een publieke zaak, en de betrokkenen verzamelen rond de dingen.’
Zo komen we bij het onderwerp van Latours expositie in Karlsruhe: Making Things Public. Latour: ‘Bij elk ding is een wisselende groep betrokken, maar welke groep is vaak onduidelijk. Sigaren zijn slecht voor je gezondheid, dus als je rookt, raakt dat je eigen persoon. Maar misschien ook je gezin, je collega’s, de gezondheidszorg in jouw land, de economie. Sommige zaken gaan duidelijk iedereen aan, zoals de verandering van het klimaat. Zelfs als je in Arkansas woont, moet je daarmee leren leven.’
Latour spreekt van Dingpolitiek. ‘Dat betekent dat we overstappen van denken in matters of fact naar denken in matters of concern – ik heb het geluk dat Engels mijn moedertaal niet is zodat ik de taal kan misbruiken. Matters of concern bestaan altijd voor een bepaalde groep, gaan een bepaalde groep mensen aan, de betrokkenen. Jullie Nederlanders zijn bij uitstek geschikt om dat te begrijpen. Als geboren constructivisten weten jullie ook dat de dingen deel van de gemeenschap uitmaken en dat de natuur zelf een artificiële constructie is. Jullie waterschappen zijn een uniek fenomeen, een verzameling, een collectief, niet alleen gemaakt van mensen, maar ook van water, dijken, dammen, molens, landschappen.’
Expositie
Met zijn dingpolitiek mag Latour dan misschien wel de meest concrete filosoof ooit zijn, maar of hij concreet genoeg is? Om die vraag te beantwoorden, reist de interviewer af naar Karlsruhe, naar de expositie Making Things Public. Latour presenteert die nadrukkelijk als een gedachte-experiment, waarin hij andere benaderingen van politiek laat zien. Zo kijkt hij of je de metafoor van het politieke lichaam kunt vervangen door die van de geest. ‘Bij dingpolitiek is iedereen betrokken. Maar hoe en wanneer blijft vaak onduidelijk’, zei hij in het interview. ‘De geest kan een minder dominerende en verstikkende vorm zijn om ons te verzamelen en te representeren dan het politieke lichaam. Dat artificiële lichaam kan alleen maar bestaan door een duidelijke identiteit – bijvoorbeeld “Nederlanderschap”. Maar juist zo’n collectieve identiteit is tegenwoordig nog heel moeilijk te definiëren. “Geest” heeft een dergelijke definitie niet nodig. Hij verschijnt en verdwijnt, hij is er wel en hij is er niet. Hij reageert op jouw aanwezigheid en op die van anderen, maar hóe blijft altijd onduidelijk. Je stemt en er gebeurt niets. Je loopt zomaar op straat en opeens schiet een fanaticus je neer – dat heeft niet per se iets met jou persoonlijk te maken.’
Als ik op de expositie in Karlsruhe loop, geeft de geest niet thuis. Latour heeft daar de ‘Demos Demos’ opgesteld, ofwel ‘The Phantom Public’, een kostbare computerinstallatie die zou moeten reageren op de handelingen van de bezoekers. Maar mijn handelingen laten de geest volkomen koud, hij reageert niet. Trek het je niet persoonlijk aan, zeg ik tegen mezelf, eerder tijdens de perspresentatie gaf de geest ook al geen acte de présence. Hij reageerde toen zelfs niet op Latour en diens medecurator Peter Webel. De pers schreef daar uiteraard smalend over. ‘Es bleibt unklar, was hier eigentlich zu sehen ist und zu sehen sein soll.’
De verwarring van de kunstcritici is wel voorstelbaar. Dit is too much, denk ik als ik de tentoonstelling binnenloop. Ik zie niet één maar tientallen afbeeldingen die verwant zijn aan Hobbes’ Leviathan, zoals een fotomozaïek waarop Bush’ gezicht is samengesteld uit foto’s van gesneuvelde soldaten in Irak en dat van Bin Laden uit beelden van de aanslagen van 11 september. Ik zie winkelwagens volgeladen met Cola en cornflakes in megaverpakkingen, Micky Mouse-ballonnen aan het stuur. Ik zie opgestapelde archiefdozen en een idyllisch alpenlandschapje waarin als je beter kijkt demonstranten staan met borden ‘Les rureaux disent non aux loups’.
Dat zou allemaal misschien nog net gaan als er ook niet zo veel luidruchtige video-installaties stonden. Op een beeldscherm vertelt de Duitse filosoof Peter Sloterdijk uitgebreid over zijn opblaasbaar parlement, dat de Amerikanen gelijk met hun troepen uit hun vliegtuigen kunnen droppen. Op negen andere schermen discussiëren parlementariërs uit de Arabische wereld. Weer een andere installatie toont de melklijn, die melk van Letlandse koeien via veel omwegen uiteindelijk als Italiaanse Rigamont-kaas op een Utrechtse markt brengt.
De tentoonstelling is megalomaan, grotesk, absurd, net als Latours dingpolitiek. Het lijkt me al onmogelijk de dingen waarover de Nederlandse parlementariërs op een gemiddelde vergaderdag spreken in de Tweede Kamer te verzamelen, inclusief alle betrokkenen. Hoe zou je dan dat waarover alle parlementariërs ter wereld op een dag spreken op één plaats bijeen kunnen brengen? Laat staan al die dingen en betrokkenen waarover de parlementariërs niet praten maar die wel relevant zijn. Om de dingpolitiek te verwerkelijken, zou je de wereld moeten kopiëren, inclusief dampkring, inclusief heelal, enzovoorts. In die zin lijkt Latours concept van dingpolitiek typerend voor een zeker soort Frans intellectualisme: razendknap bedacht, origineel, maar wat moeten we ermee?
Is Latours tentoonstelling dan mislukt? Nee, integendeel. Onderwerp en medium juist vallen perfect samen. Dit pakhuis waar iedere magazijnchef hoofdpijn van zou krijgen, maakt mij duidelijk hoe de dingen ons leven beïnvloeden, hoe slecht we ze kennen en hoe onmogelijk het is ze uitputtend te leren kennen. Latour zet aan tot denken, kun je veel meer van een filosoof verwachten? Daarbij is de tentoonstelling alleen al waardevol doordat zij laat zien dat we de dingen serieus moeten nemen. De dingen bezitten een eigen script en een eigen moraal die soms net zo gecompliceerd is als de zielenroerselen van King Lear of Madame Bovary, zei Latour al.
Bruno Latour werd in 1947 geboren als zoon van een Franse wijnbouwer. Hij studeerde filosofie, maar met name de studie antropologie is van grote invloed op zijn werk. Latour schreef onder andere Aramis or the love of technology, dat handelt over een onderzoek naar een automatisch metrosysteem. Sinds 1982 is hij professor bij het Centre de sociologie de l’Innovation aan de Ecole nationale supérieure des mines in Parijs.