Home Kwame Appiah: ‘We hebben al die coherentie niet nodig’

Kwame Appiah: ‘We hebben al die coherentie niet nodig’

Door Carolien Ceton op 05 maart 2013

04-2003 Filosofie magazine Lees het magazine
Volgens Kwame Appiah kunnen we een begrip als ‘ras’ missen als kiespijn. Een mens heeft geen homogene, coherente identiteit: hij kan Afrikaan, man, én filosoof zijn. Toch ziet hij wel het nut in van het afrocentrisme, al was het maar als politiek instrument –  westerse beleidsmakers luisteren anders domweg niet naar Afrikaanse belangen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Kwame Appiah werkt op het instituut voor Afro-Amerikaanse studies aan de universiteit van Harvard. Het instituut is vernoemd naar WEB Du Bois, een Afro-Amerikaanse denker van eind negentiende, begin twintigste eeuw; eminent criticus, strijder voor burgerrechten, en één van de oprichters van de National Association for the Advancement of Colored People. In de gangen van het WEB Du Bois instituut hangen foto’s van zwarte Harvardstudenten uit vroegere jaren aan de wand. Appiah houdt er zich vooral bezig met thema’s als cultuur en identiteit, al heeft hij vroeger ook over logica en semantiek geschreven. Allerlei uiteenlopende identiteiten komen in zijn analyses aan bod, waarbij hij zich voornamelijk richt op die ene identiteit die volgens hem helemaal niet bestaat: het ras. In zijn werkkamer hangt een afbeelding van een oude rassenindeling; wie de poster ooit gemaakt heeft is helaas niet bekend. Het is een schema met getekende portretten van tientallen verschillende ‘rassen’: negers, Grieken, kaffers, verschillende soorten indianen, er komt geen einde aan. Ergens middenin staat –  als aparte categorie vermeld – een afbeelding van Cuvier, de Franse paleontoloog die nog voor Darwin een evolutietheorie probeerde te ontwikkelen.
 
Veel van uw werk handelt over collectieve identiteiten en de problemen die zij met zich meebrengen. Kunnen we ze maar beter afschaffen?
‘Sommige vormen van collectieve identiteit, zoals ras, kunnen we missen als kiespijn. Om te beginnen kleven er nogal wat problemen aan dat begrip; ‘ras’ beschrijft niet iets wat ook echt in de werkelijke wereld bestaat. De menselijke soort laat zich op basis van afkomst of uiterlijke kenmerken niet in zulke keurige hokjes dwingen. Bovendien zadelt het ons ook nog eens op met allerlei vooroordelen en racisme. Het is niet zo moeilijk om ons een wereld voor te stellen waarin raciale identiteiten niet bestaan, en ik denk dat we beter af zijn als we die categorie afschaffen. Er zijn ook vormen van collectieve identiteit die alleen moeten worden hervormd, terwijl weer andere identiteiten misschien alleen kleinere aanpassingen nodig hebben. Maar ik ben niet tegen het verschijnsel als zodanig; ik denk zelfs dat collectieve identiteiten erg nuttig kunnen zijn voor mensen bij het vormgeven aan hun leven.


Sommige mensen vinden dat we principieel iedere vorm van collectieve identiteit moeten afwijzen, omdat zo’n identiteit niet te verenigen zou zijn met het respect voor individualiteit. Natuurlijk, als een identiteit te nauw omgeschreven is, worden de mogelijkheden van mensen om hun eigen leven te maken beperkt. Als er maar één manier is om man te zijn, of zwart, dan komt mijn zelfcreatie in gevaar. Dan krijg ik de ruimte niet om mij de betreffende identiteit eigen te maken. Maar ik denk niet dat er een plausibel filosofisch argument bestaat in de trant van: “individualiteit vereist de afschaffing van collectieve identiteit”. Identiteit is slecht – slecht in de naam van wat? Individualiteit? Maar mensen máken hun individualiteit met, onder andere, collectieve identiteiten. Ik maak mijzelf als man, en ik denk niet dat daar een wezenlijk probleem in schuilt. Vanwege de manier waarop gender momenteel wordt vormgegeven, loop ik dan wel het gevaar dat ik – omdat ik mijzelf als man maak – betrokken raak bij seksistische praktijken. Maar dat is omdat gender als identiteit op een seksistische manier wordt ingevuld; niet omdat het een principieel ‘slechte’ identiteit zou zijn.
 
Bij een discussie over identiteit moeten we één ding goed in de gaten houden: identiteit is geen homogeen begrip. Religie, nationaliteit, gender, seksuele voorkeur en beroep zijn niet als het ware allemaal één van de vele soorten van hetzelfde ding. Wat we uiteindelijk willen zeggen over identiteit is meestal iets in de trant van: kijk, deze is anders dan die. Sommige vormen van identiteit hebben bepaalde overeenkomsten die je bij andere identiteiten juist helemaal niet tegenkomt. Religie en nationaliteit bijvoorbeeld hebben weinig te maken met het soort lichaam wat we hebben. Andere vormen van identiteit zijn juist nauw verbonden met het lichaam, zoals ras of gender. Het lichaam is erg belangrijk in deze – niet omdat we ons lichaam bewonen maar omdat we ons lichaam zíjn. Ik geloof niet in een mens zonder lichaam; als wij pijn lijden, lijdt het lichaam. In tegenstelling tot Descartes vind ik het idee van mijn bestaan zonder mijn lichaam onzinnig. Stel dat iemand mij vraagt mijn leven als vrouw voor te stellen; niet een vrouwenleven, maar mijn leven als vrouw. Ik zou niet weten wat dat betekent.

Net als het lichaam is ook de familie een niet te onderschatten factor. De familie waarin je geboren wordt, heeft grote invloed op de manier waarop jouw identiteit zich ontwikkelt – of juist wordt gedwarsboomd. Als een bepaalde identiteit ook nog eens door die familie wordt bepaald, maakt dat dus een groot verschil. Ras en nationaliteit zijn bijvoorbeeld vormen van identiteit die worden doorgegeven in de familie. Voor seksuele voorkeur en gender geldt dit dan juist weer niet. Homoseksuelen worden geboren in families van heteroseksuele – en soms een paar andere homoseksuele – mensen. Kortom, het lijkt mij beter om het onderwerp op te splitsen en te praten over ras, óf gender, óf nationaliteit. Mensen hebben geen homogene identiteit maar eentje die is samengesteld uit verschillende facetten; een verbrokkelde identiteit.’
 
Waarmee niet gezegd is dat de verschillende identiteiten waarover ieder mens beschikt altijd even goed met elkaar stroken. Misschien hou ik zielsveel van mijn vriendin, maar kan ik als christen homoseksualiteit niet goedkeuren. De mens heeft weinig andere keuze, zegt u, dan maar te leren leven met zijn verbrokkelde identiteit. Tegelijkertijd hebben we behoefte aan een verhaal dat een zekere eenheid aan ons leven weet te geven. En in sommige gevallen moeten er zelfs radicale keuzes worden gemaakt: je kunt bijvoorbeeld niet in de wetenschap geloven en op hetzelfde moment je voorouders vereren. Is dat niet juist een typisch geval van zon verbrokkelde identiteit die we moeten aanvaarden?
‘De keuze tussen wetenschap of het geloof in de geesten van voorouders is soms een noodzakelijke keuze. Als het voorouderverhaal klopt en je kind is ziek, dan moet je bepaalde dingen doen. Maar als het andere verhaal waar is en je kind is ziek, dan moet je iets heel anders doen. Je kunt ze niet allebei tegelijk doen en ze allebei zeer urgent; dàn moet je kiezen wat er op de eerste plaats komt. Het gaat hier om coherentie; of onze verschillende identiteiten elkaar tegenspreken of niet. Soms moet je keuzes maken omdat in een praktische context twee systemen de aandacht opeisen, terwijl je ze niet allebei kunt bevredigen.


Maar een zinnig levensverhaal kunnen vertellen betekent niet dat je maar één verhaal hebt wat in één klap betekenis geeft aan heel je leven. Onze identiteiten mogen elkaar best tegenspreken, zolang we ze maar niet gebruiken in een en dezelfde context. In wezen doen we hetzelfde met wetenschappelijke theorieën. Als we het over een economisch probleem hebben, gebruiken we een bepaalde reeks theorieën. Wanneer we een natuurwetenschappelijk probleem willen oplossen, gebruiken we een hele andere reeks theorieën. Geen zinnig mens denkt dat we een samenhangend beeld hebben dat zowel de natuurwetenschap als de economie omvat. We gebruiken één theorie gewoon in de ene situatie en de ander in een andere situatie. Er zijn wel mensen geweest –  sommige van de oude filosofen bijvoorbeeld –  die op zoek waren naar die ene theorie die echt alles verklaart. Misschien dat iemand als Hobbes zelfs die ambitie nog had; zijn materialisme kun je zien als een poging om de hele wereld te verklaren. Natuur, maatschappij, taal –  alles in één en hetzelfde schema. Dat doen we niet meer; we hebben tegenwoordig een intellectuele arbeidsdeling en dat is maar goed ook. Als we al onze energie zouden besteden aan coherentie, zou veel van de moderne wetenschap niet ontwikkeld zijn. Dan waren we nog steeds bezig een bepaalde vorm van economie te koppelen aan een bepaalde vorm van natuurwetenschap.
 
Om terug te komen op identiteit: we hebben al die coherentie helemaal niet nodig. Zolang we per context maar één bepaalde identiteit actief hoeven te gebruiken, is er geen vuiltje aan de lucht. Er schiet me nu een voorbeeld te binnen dat misschien een beetje exotisch is. Een van mijn neefjes zat vroeger op een kostschool en ik heb hem daar samen met zijn moeder een keer bezocht. Hij zat tussen zijn vriendjes en ineens kwamen wij daar binnenvallen. Op die manier werd hij gedwongen om te veranderen van de persoon die hij bij zijn vrienden was in de persoon die hij met zijn familie was. En hij wilde die verschillende personages niet door elkaar halen; hij wilde niet dat wij zijn vrienden kwamen begroeten. Niet omdat hij zich voor ons schaamde, maar omdat de overgang te moeilijk was. Zolang hij de verschillende contexten uit elkaar kon houden, kon hij makkelijk deze twee verschillende personen zijn die niet bij elkaar pasten. Ik realiseerde me op dat moment dat wat we deden eigenlijk erg oneerlijk was tegenover hem. Hij had eerst afscheid moeten kunnen nemen van zijn vriendjes en dan pas naar ons toe moeten komen, dat was veel beter geweest. En zo kun je talloze voorbeelden bedenken van alle rollen die we vervullen in verschillende situaties in ons leven. De meeste mensen zijn zich niet eens bewust dat ze dat doen; mensen hebben een onbewust mechanisme dat ervoor zorgt dat we voortdurend met onze context mee veranderen.

Kortom: als ik coherentie wil is dat omdat incoherentie praktische problemen oplevert als twee identiteiten met elkaar in conflict komen in één en dezelfde context. Neem bijvoorbeeld voormalig Joegoslavië. Veel mensen hadden gemengde huwelijken gesloten en moesten toen de oorlog uitbrak ineens kiezen: ben ik in de eerste plaats Serviër of ben ik toch vooral familie van mijn zwagers? Desalniettemin denk ik dat het belang van coherentie vaak wordt overdreven. Het zijn uitzonderlijke situaties waarin mensen tot dergelijke keuzes worden gedwongen, en de vraag of het jou ooit zal overkomen is een open vraag.’
 
De collectieve identiteit gebaseerd op ras is degene die u het uitdrukkelijkst afwijst. Het afrocentrisme is door velen uitgelegd als een raciale identiteit, maar toch zou u die graag weer nieuw leven inblazen. Wat kan het afrocentrisme ons brengen?
‘We zouden het afrocentrisme bijvoorbeeld kunnen gebruiken om de Amerikaanse buitenlandse politiek te beïnvloeden. Amerikaanse beleidsmakers zijn alleen gevoelig voor Amerikaanse kiezers, de rest van de wereld interesseert hen aanzienlijk minder. Afro-Amerikanen zouden – als Amerikaanse kiezers – de Afrikaanse belangen kunnen vertegenwoordigen. Via die omweg kunnen we Amerikaanse beleidsmakers misschien zover krijgen dat ze zich de belangen van niet-Amerikanen ook eens aantrekken.
Helaas wordt afrocentrisme vaak gebruikt voor dingen die niet erg belangrijk zijn. De verering van het antieke Egypte bijvoorbeeld, wat naar mijn mening nogal irrelevant is. Zeker als je bedenkt waar de voorouders van de Afro-Amerikanen vandaan kwamen. Die kwamen niet uit Egypte.’
 

Sheik Anta-Diops boek The African origin of civilization: myth or reality, staat in de toptien van meest populaire Afrikaanse boeken. Diop probeert daarin aannemelijk te maken dat we de oorsprong van de westerse beschaving in Egypte moeten zoeken.
‘Ja, het is razend populair, zeker hier in de Verenigde Staten. Diop trekt de westerse geschiedschrijving in twijfel; het officiële westerse verhaal waarin Afrika geen enkele rol speelde in de ontwikkeling van de menselijke beschaving. Hij heeft goed werk verricht met het materiaal wat toentertijd voorhanden was, maar naar huidige maatstaven is het geen goede wetenschap. Bovendien denk ik dat hij uiteindelijk een raciaal verhaal aanhangt dat wat mij betreft onzinnig is. Ook al stond de wieg van de westerse beschaving in Egypte en ook al stammen de huidige Afrikanen af van die Egyptenaren, wat betekent dat voor de wereld van vandaag? De vraag wie de rechtmatige erfgenaam is van dat alles, wie er ooit mee begonnen is – is die relevant?

Diop’s werk heeft er wel voor gezorgd dat het algemene beeld van de antieke Griekse wereld waarheidsgetrouwer is geworden. Raciale verhalen hebben een rol gespeeld in de manier waarop de geschiedenis van de moderne wereld is vormgegeven. Je hoeft alleen maar naar de Verlichting te kijken om dat in te zien, en ook de classicisten hebben dat stukje bij beetje toe moeten geven. De Duitse fenomenologen waren racistisch, dat lijdt geen twijfel. Men durft inmiddels te erkennen dat de klassieke Griekse wereld deel uitmaakte van het antieke nabije Oosten en dus beïnvloed werd door Egypte, Phoenicië enzovoort. We hoeven niet langer een verhaal te vertellen waarin Griekenland op de een of andere manier zichzelf uit het niets geschapen heeft. Zonder context en zonder iets van iemand anders te lenen. Eerst had je de geniale presocratische dichters die een literair corpus hebben geproduceerd. Toen creëerde Socrates een algemene theorie van het universum. Daarna schreef Plato het op en dat was dat. Dat is natuurlijk gestoord.
Tegelijkertijd hebben ook de afrocentristen op een aantal punten moeten toegeven. Er is bijvoorbeeld een belangrijk verschil tussen Griekse en Egyptische wiskunde wat de bewijsvoering betreft. Dat is een zeer belangrijke bijdrage en bij de Egyptische wiskunde bestaat die niet. Zo langzamerhand begint het inzicht te dagen dat beide kampen iets te zeggen hebben. Maar ze houden er allebei een heel vreemde vooronderstelling op na. Ze denken dat we het toenmalige nabije Oosten – inclusief alles wat zij heeft voortgebracht – moeten begrijpen in termen van een tegenstelling tussen Afrika en Europa. Of zelfs tussen zwart en wit. En dat is een krankzinnige tegenstelling.’
 
Dit artikel is mede mogelijk gemaakt door het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten en de Nationale Commissie voor internationale samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO). Dit artikel is de vijfde en laatste in een reeks interviews met Afrikaanse denkers. De vorige afleveringen zijn terug te lezen op filosofie.nl Dossier Afrikaanse filosofen.