Als ik verdrietig ben, troost ik mezelf soms door me voor te stellen dat ik een kat ben. Een dikke, pluizige huiskat die in een zonnige vensterbank ligt te slapen. Geen gepieker over dingen die zijn gebeurd, want die herinner ik me niet, en geen zorgen over de toekomst, want die is er niet.
De gelukkige geest is onverdeeld gelukkig, schrijft de Engelse filosoof John Gray (1948) in zijn boek Feline Philosophy. Cats and the Meaning of Life (2020). Volgens Gray zijn katten zo gelukkig omdat ze volledig samenvallen met zichzelf. In tegenstelling tot mensen, die altijd voorbij zichzelf reiken, leven katten in het nu. En hier hoeven ze niet eens voor te mediteren. Ook Friedrich Nietzsche (1844-1900) sprak met bewondering over de vanzelfsprekendheid waarmee dieren in het nu opgaan. Neem een voorbeeld aan een kudde vrolijk kauwende en springende koeien, schrijft hij, ‘kort aangelijnd (…) aan de pin van het moment, en daarom noch zwaarmoedig, noch verveeld.’
Hoe werkt dat voor een mens, leven in het hier en nu? Als je nu eens, anders dan de goed verzorgde huiskat of een vredig grazende koe, een rotleven hebt? Kun je dan gelukkig worden door in het nu te verblijven?
Even tussendoor… Meer shortreads lezen? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
Het doet me denken aan het lied van de diepzeehengelvis. Ik zong het graag als het tegenzat tijdens mijn middelbareschooltijd. Het dier heeft een op het oog verschrikkelijk bestaan, maar maalt daar niet om, want het heeft geen idee dat het leven ook anders zou kunnen zijn. ‘You can’t hate the night if you’ve lived your whole life without light/ and you can’t feel alone if that’s all you’ve ever known/ Well, the deep-sea anglerfish has no reason to be happy, but it has no frikkin’ idea what else to be.’ Wie niet naar iets anders of beters kán verlangen, heeft gelukkig geen reden om niet gelukkig te zijn.
Zo is het volgens Gray ook: het onstilbare verlangen van de mens belemmert hem gelukkig te zijn. En toch vraag ik me af: is het niet bij gratie van die onrust dat we, als we opeens wél even opgaan in het moment, ons zo gelukkig kunnen voelen? Dat je soms denkt: ‘Ja, zo moet het zijn,’ juist omdat het meestal niet zo is.
Terwijl wij naar de kat kijken, kijkt de kat niet naar zichzelf, denkend: wat een geluk om een kat te zijn. Misschien bestaat geluk vooral bij gratie van ons vermogen een kat te wíllen zijn; een wezen dat zich niet kan afvragen óf het gelukkig is, en daarom gewoon maar is.
In de online rubriek ‘shortreads’ zoekt Filosofie Magazine elke week in een kort essay naar het antwoord op een alledaagse filosofische vraag.