Wat een theorie wetenschappelijk maakt, is niet dat ze kan worden bewezen, maar dat ze aan de werkelijkheid kan worden getoetst en daardoor zou kunnen worden weerlegd. Een wetenschappelijke theorie is dus altijd een falsifieerbare theorie: ze moet door de ervaring weerlegd kunnen worden. Theorieën die niet te testen zijn (zoals de aanwezigheid van een engelbewaarder of dat God de wereld heeft geschapen) maken geen deel uit van de wetenschap. Dit betekent niet dat ze waardeloos zijn, maar wel dat ze niet onder de categorie theorie vallen waarmee de wetenschap werkt. Dit falsifieerbaarheidscriterium houdt niet in dat we geen vertrouwen mogen stellen in theorieën die niet kunnen worden gefalsifieerd. Overtuigingen die tegen herhaalde testen en pogingen tot falsificatiebestand zijn gebleken, mogen betrouwbaar worden genoemd. Maar zelfs de beste theorieën herbergen de mogelijkheid dat nieuw bewijs zal aantonen dat ze onwaar zijn. Kritiek op Poppers idee is niet uitgebleven. Sommige wetenschappers beweren dat hij hun manier van werken idealiseert en dat wetenschap er heel anders aan toegaat dan hij voorstelt. Niettemin wordt zijn falsifieerbaarheidsidee nog steeds gebruikt om onderscheid te maken tussen wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke beweringen en mag Popper misschien wel de belangrijkste wetenschapsfilosoof van de 20ste eeuw worden genoemd.
Dit is een fragment uit het Grote Filosofieboek