Home Jannah Loontjens: ‘Ik leidde een dubbelleven’

Jannah Loontjens: ‘Ik leidde een dubbelleven’

Door Lianne Tijhaar op 01 maart 2016

Jannah Loontjens: ‘Ik leidde een dubbelleven’
Cover van 03-2016
03-2016 Filosofie magazine Lees het magazine

Na een onstuimige hippiejeugd vol verhuizingen werd Jannah Loontjens volwassen in de jaren negentig. Een tijd waarin ze nergens écht bij hoorde. Nu zegt ze: ‘Ik heb in de filosofie mijn thuis gevonden.’
 
‘Vroeger was dit het toilet’, merkt Jannah Loontjens op over de hoektafel die ik zorgvuldig heb uitgekozen achter in Kapitein Zeppos. Als filosofiestudent kwam ze hier regelmatig. Toch neemt het rustige café een bescheiden plek in binnen het scala aan excentrieke nachtclubs en kraakpanden waarin haar jaren negentig zich afspeelden. Ze schreef er een boek over: Roaring nineties, met als veelzeggende ondertitel of hoe de filosofie mijn leven veranderde.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Roaring nineties beschrijft de jaren negentig als een tijd van tolerantie, emancipatie en geloof in de multiculturele samenleving. Klinkt als een fijne tijd.
‘Dat was het ook. De recessie uit de jaren tachtig was achter de rug, de Koude Oorlog was voorbij, de Muur was gevallen en mensen hadden weer vertrouwen in de toekomst. Het idee dat de multiculturele samenleving echt zou slagen was diepgeworteld. Mensen die daar niet in geloofden noemden we kleinzielig of extreem rechts. Een gevoel van optimisme overheerste, wat ruimte schiep voor nieuwe ideeën. Het is dan ook niet vreemd dat het poststructuralisme zo populair werd. Voor poststructuralisten is “openheid” de belangrijkste voorwaarde voor filosofisch denken. Jarenlang was gezocht naar dé essentie van dingen of dé verklaring van gebeurtenissen, maar de poststructuralisten stelden dat elke verklaring tijd- en cultuurgebonden is. En dus ook op een andere manier gedacht kan worden.’

Omarmen
Bevangen door het poststructuralistische idee dat het nooit vanzelfsprekend is wat we ‘normaal’ noemen, schreef Loontjens een motivatiebrief om een jaar aan The New School in New York te gaan studeren. Ze hoopte daar college te volgen bij de Franse poststructuralist Jacques Derrida, die in het Amerika van de jaren negentig op de toppen van zijn roem was. Hij was vooral populair om zijn standpunt dat taal altijd waardegeladen is: in ogenschijnlijk neutrale begrippenparen (man-vrouw, West-Oost) schuilt een hiërarchie waarin voortdurend het een boven het ander wordt geplaatst.


 
Congratulations!’ stond met paarse reuzeletters op de envelop die Loontjens na enkele weken ontving. Niet veel later zat ze met elf andere studenten in het eliteklasje van Derrida. ‘Derrida leerde ons niet alleen bestaande conventies te wantrouwen, maar vooral ook open te staan voor datgene wat je nog niet kent.

Als je wilt streven naar een betere wereld, moet je ook datgene wat vreemd is kunnen omarmen, stelde Derrida. Daarmee doelde hij niet alleen op het andere wat je al zag als “anders”, maar ook op het andere wat je nog niet eens voor mogelijk had gehouden. Die radicale openheid vond ik geweldig. Waarschijnlijk sprak die me zo aan omdat ik me niet gauw thuis voelde in maatschappelijke patronen en verwachtingen. Ik vroeg me bij de kleinste gewoontes al af waarom ze eigenlijk bestonden.’
 
Derrida was de ideale leermeester voor die tijd?
‘Nou, ik was enorm onder de indruk van Derrida, maar binnen de muren van het universiteitszaaltje waarin hij ons onderwees dacht ik weleens: wat zitten we hier salonfähig te kletsen! Derrida gaf een politiek vak, maar we waren ver verwijderd van wat er daadwerkelijk gebeurde in de wereld. In Amerika was de klassenscheiding in de samenleving bijvoorbeeld een prangend probleem, maar daar hadden we het nooit over. Dat vond ik zonde.’

Nachtclubs

‘Eigenlijk leidde ik een dubbelleven’, antwoordt Loontjens op de vraag om zichzelf als twintiger in een paar woorden te omschrijven. ‘Zo verlegen en ingetogen als ik was binnen mijn filosofiestudie, zo opstandig en uitbundig gedroeg ik me in het nachtleven.’ De gangbare cafés vond ze maar saai. Ze bezocht alternatieve clubs zoals de Supperclub en de RoXY, waar ze algauw als gogodanseres op het podium stond. Het nachtleven gaf haar een gevoel van vrijheid: ‘De Amerikaanse filosoof Judith Butler leerde ons destijds hoezeer we in de ervaring van onze identiteit bepaald worden door wat als “normaal” wordt gezien: hoe je je moet gedragen als man, als vrouw, als hetero, als homo. In de RoXY waren die maatschappelijke verwachtingen veel minder aanwezig en ontstond er ruimte voor tussenvormen. Er kwamen veel trans- en biseksuelen. De heersende gedachte was: zolang je je niet vastpint, kun je alles zijn.’ 

Waar komt dat aangetrokken worden tot het excentrieke vandaan?
‘Van jongs af aan ben ik gewend om maffe mensen om me heen te hebben: tot mijn achtste woonde ik met mijn ouders zonder elektriciteit en stromend water in een Zweeds bos, waar vooral onaangepaste einzelgängers op bezoek kwamen. Eenmaal in Nederland ging mijn moeder naar de kunstacademie en woonden we in een kraakpand. Ze had in die tijd een claustrofobische vriend die altijd een zaag bij zich droeg. Voortdurend kwam ik in aanraking met mensen die net even anders waren. Burgerlijke mensen die ’s avonds op de bank voor de televisie zaten vond ik maar eng. Niet zozeer omdat ik hun leven veroordeelde, maar omdat ik niet wist hoe ik me in zulke situaties moest gedragen. Ik was bang dat ze mij gek zouden vinden. Dat was uiteindelijk ook zo, omdat ik heel krampachtig “normaal” probeerde te doen. Bij mensen die zelf een beetje gek waren voelde ik die verwachtingen niet, waardoor ik me veel sneller op mijn gemak voelde.’

En toch bleef het gevoel bestaan nergens écht bij te horen.
‘Dat klopt. In Zweden was ik een buitenbeentje en werd ik gepest. In Nederland mochten kinderen niet met mij omgaan omdat ik een “krakerskind” was. Maar ook bij de krakers viel ik buiten de groep, omdat ik veel te nette kleding droeg. En ik voelde me ook werkelijk anders dan de rest. Wat dat betreft vond ik in de filosofie mijn houvast: ik probeerde mijn zekerheid niet te ontlenen aan een groep, maar aan mijn gedachten over de wereld. Eigenlijk heb ik in de filosofie mijn thuis gevonden.’

Ik moet denken aan een zin waarmee Loontjens in haar boek haar hang naar verhuizen probeert te duiden: ‘In het vertrek vond ik mijn veiligheid, alleen als je bleef kon je achtergelaten worden.’

Best een trieste gedachte.
‘Ja, dat is het eigenlijk ook. Mijn jeugd heeft me in veel opzichten sterker gemaakt, maar het heeft er ook voor gezorgd dat ik me moeilijk kan hechten. Het is veel makkelijker om onafhankelijk te zijn en niemand nodig te hebben. Het huidige leven achterlaten en iets nieuws ontdekken vinden veel mensen eng, maar ik vind het zalig. Het is dat ik nu kinderen heb, die me op zeer indringende wijze hebben laten ervaren wat hechting is, anders was ik allang opnieuw verhuisd.’