We hebben met een wonderkind te maken. Op zijn elfde begint Hugo de Groot te studeren in Leiden, op zijn twaalfde verschijnt zijn eerste boek: een ode aan Frederik Hendrik. In hetzelfde jaar bekeert hij zijn moeder tot het gematigde protestantisme. Op zijn vijftiende maakt hij, als jongste politicus ooit, deel uit van een overheidsdelegatie onder leiding van Johan van Oldenbarnevelt. De delegatie bezoekt de Franse koning, die De Groot tijdens het bezoek roemt om diens nieuwste werk over navigatie op zee en hem het ‘wonder van Holland’ noemt. De universiteit van Orléans geeft hem een eredoctoraat.
Terug in Nederland schrijft hij Mare Liberum, een boek waarin hij pleit voor een onderscheid tussen ‘internationale wateren’ en de nationale wateren voor de kust van een land. Door het kustwater onder de jurisdictie van het dichtsbijzijnde land te brengen, maakt hij vervolging van kapers en vijandige marinevloten mogelijk.
Code gekraakt
Als openbaar aanklager en raadspensionaris van Rotterdam raakt De Groot betrokken in een politiek-religieus conflict met prins Maurits. De prins voelt niets voor het rekkelijke remonstrantse geloof dat De Groot en Van Oldenbarnevelt verdedigen. De zaak escaleert op 29 augustus 1618. Van Oldenbarnevelt wordt onthoofd. Hugo de Groot belandt in de gevangenis onder het Haagse binnenhof. Als politiek gevangene heeft hij zekere voorrechten. Zo mag hij boeken laten bezorgen. Zijn vrienden laten de boeken speciaal voor hem drukken, met zetfouten. De Groot begrijpt al snel dat er een patroon in de zetfouten zit. Hij kraakt de code en blijft zo op de hoogte van de politieke ontwikkelingen.
Hugo de Groot klimt in een kist die zijn uitgelezen boeken moet afvoeren
Als Maurits hem later naar Slot Loevestein verbant, bieden de boeken opnieuw uitkomst. Op 22 maart 1622 klimt hij in een kist die zijn uitgelezen boeken moet afvoeren. Buiten het slot maakt hij de kist open. Hij vlucht, vermomd als metselaar, naar Parijs. In 1631 verschijnt zijn meest invloedrijke werk: De iure belli ac pacis, over het recht van oorlog en vrede. In dit boek beschrijft De Groot wanneer er een voldoende rechtsgrond is om tot oorlog over te gaan. Hij legt ook uit wanneer oorlog niet is toegestaan: als die de ‘natuurlijke rechten’ van de mens schendt. Uit de natuur van de mens – wij zijn allen rationele, gelovige en sociale wezens – volgen bepaalde rechten, stelt hij. Juist omdat die uit onze gedeelde menselijke natuur volgen, zijn ze onvervreemdbaar. Zelfs koningen en regeringen mogen ons deze natuurlijke rechten niet afnemen. De macht van de staat kent grenzen, want het natuurrecht staat boven de toevallige wetten van het land. Martelen en zonder reden een oorlog starten, is in strijd met het hogere recht.
Nu had de middeleeuwse denker Thomas van Aquino al geprobeerd om tot een universeel recht te komen, maar die baseerde zich daarbij op het gezag van God. De Groot doet dat niet. Hij is wel gelovig, en vindt Aquino’s argumenten valide, maar toch zoekt hij vooral een aards, menselijk natuurrecht. Zijn uitvinding – een streng recht dat niet is gebaseerd op de goddelijke maar op de menselijke natuur – kan regeringen binden en biedt burgers daarmee een zekere bescherming en vrijheid. De Geneefse conventies, de Universele verklaring van de rechten van de mens en het Internationale Strafhof konden later worden gebaseerd op De Groots gedachte van een hoger, universeel geldend ‘mensenrecht’.
Even tussendoor… Meer lezen over rechtsfilosofie? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
Je vraagt je af of De Groot zich bij het schrijven van De iure belli ac pacis heeft laten inspireren door zijn eigen situatie. Hij is een banneling, verjaagd door zijn regering, die zijn boekje te buiten is gegaan. Via via begrijpt De Groot dat ook de regering zelf met de situatie in haar maag zit. Ze wil de grote rechtsgeleerde niet langer vervolgen, maar weet niet goed hoe ze hem in ere kan herstellen. Als De Groot de opening van het Amsterdamse Athenaeum Illustre, de voorloper van de Universiteit van Amsterdam bijwoont, wordt hij niet opgepakt. De regering biedt hem zelfs een baan aan als ambassadeur. Hij hoeft alleen zijn excuses maar even aan te bieden voor zijn dwalingen uit het verleden. De Groot weigert en kiest voor een baan als Zweeds ambassadeur te Parijs. In die functie is hij veel op pad. Op een van zijn reizen overleeft hij ternauwernood een schipbreuk. Hij sterft een paar dagen later in het Duitse Rostock – op 28 augustus 1645 om precies te zijn – van uitputting. Zijn lichaam wordt in delen overgebracht naar Delft en daarna in de Nieuwe Kerk te Amsterdam begraven.