Home Hollandse filosofie? Gollandskaja filosofia?

Hollandse filosofie? Gollandskaja filosofia?

Door Han van Ruler op 24 september 2012

Cover van 10-2012
10-2012 Filosofie magazine Lees het magazine

Han van Ruler zoekt in de Nationale Bibliotheek in St. Petersburg naar typisch Nederlandse filosofie. Hij vindt een schoenendoos – een schatkist, oordeelt Van Ruler.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘Gollandskaja filosofia? Gollandskaja filosofia?’ Daar had hij nog nooit van gehoord! De ongewoon hyperactieve bibliotheekmedewerker van de Nationale Bibliotheek in St. Petersburg lachte mij heel kameraadschappelijk, maar ook overduidelijk cynisch toe.

Mijn vraag naar een afdeling of rubriek Nederlandse filosofie was serieus bedoeld, en dus wachtte ik maar geduldig af terwijl deze Grunberg-lookalike, hoe ongelovig hij ook op mijn vraag gereageerd had, welwillend allerlei kaartenbakken overhoop haalde om te vinden wat ik zocht.

Het was natuurlijk ook een ongebruikelijk verzoek. Nederlandse filosofie: bestaat er wel zoiets? We zijn gewend aan het idee van een typisch Engelse, ‘Angelsaksische’ wijsbegeerte, aan Franse en Duitse tradities, aan antiek-Griekse stijlen van filosoferen, of aan de Russische filosofie van het Sovjet-tijdperk. Maar ‘Nederlandse filosofie’ – dat is geen gebruikelijke categorie.

Als we enkel aan het idee van een Nederlandse filosofie zouden willen vasthouden omdat we ons als Nederlanders miskend voelen temidden van de tradities in Duitsland, Engeland of Frankrijk, zou die vrolijke Petersburgse bibliotheekmedewerker inderdaad een goede reden hebben om te lachen. Natuurlijk is er door de eeuwen heen ook in Nederland origineel gefilosofeerd, maar dat is nog geen reden om van een aparte traditie te spreken. Er bestaan ook Finse en Zwitserse filosofen, maar net als de Nederlanders sluiten die zich graag aan bij de grotere tradities.

Nederlandse denkers hebben vaak zonder problemen deelgenomen aan discussies over de grens. Frans Hemsterhuis (1721-1790) maakte ondanks zijn geïsoleerde positie in Den Haag zijdelings deel uit van achttiende-eeuwse debatten in Frankrijk en Duitsland. Gerard Heymans (1857-1930) was een Gronings vertegenwoordiger van de negentiende-eeuwse Duitse filosofie. En Evert Willem Beth (1908-1964) verhuisde, terwijl hij gewoon in Amsterdam bleef wonen en werken, virtueel mee met de Weense school, toen die in de loop van de twintigste eeuw emigreerde naar de Verenigde Staten.

Geval apart

En toch is Nederland een geval apart. Dat de categorie ‘Nederlandse filosofie’ nooit in zwang geraakt is, heeft er namelijk ook mee te maken dat de filosofie zich pas is gaan regionaliseren toen wij onze belangrijkste periode al achter de rug hadden. Heinrich Heine (1797-1856) schijnt nooit werkelijk te hebben gezegd of geschreven dat in Holland alles 50 jaar later gebeurt, maar indien hij dit wel had gezegd, zou het een grove miskenning zijn geweest van het feit dat Duitsland in zijn tijd al 50 jaar bezig was op intellectueel vlak in te halen wat bij ons al meer dan 100 jaar daarvóór was gebeurd. Nederland lag in de Gouden Eeuw filosofisch ver voor op de rest van Europa en juist Duitsland hobbelde daar met een late Spinoza-rage en een lang uitgestelde Streit der Fakultäten ruim een eeuw later nog steeds achteraan.

Paradoxaal genoeg is dat ook de reden waarom er geen ‘Nederlandse traditie’ in de filosofie bestaat: de Gouden Eeuw kwam daarvoor te vroeg! De regionale tradities binnen de westerse wijsbegeerte zijn namelijk typisch iets van de moderne tijd. Terwijl de wereld steeds kleiner werd, gingen filosofen zich na 1700 juist steeds meer terugtrekken in afzonderlijke discussiegroepen. Zo zijn de onderling verschillende stijlen van filosoferen ontstaan die we nu met verschillende landen associëren.

Deels is dat verschijnsel te wijten aan het verdwijnen van het Latijn als gemeenschappelijke taal. Filosofie is bij uitstek een talige aangelegenheid, en aangezien talen ten opzichte van elkaar een zekere mate van onvertaalbaarheid bezitten, ligt een diversiteit aan filosofische stijlen en tradities per taalgemeenschap voor de hand. Maar het uiteenvallen van de filosofie heeft ook te maken met een historische heroriëntering binnen de filosofie zelf. Vóór 1700 hield de filosofie zich nog bezig met de bouw van de werkelijkheid – een taak die de natuurwetenschap sindsdien heeft overgenomen. Vervolgens eisten ook de sociale wetenschappen een heel werkterrein aan vragen voor zich op. De smalle bandbreedte van kwesties waarop de filosofie zich sindsdien noodgedwongen heeft moeten terugtrekken, is ook van invloed geweest op de provincialisering van het vak. Soms bleef een filosofische interesse tot één culturele traditie beperkt: in Frankrijk ontstond er bijvoorbeeld een band tussen filosofie en psychoanalyse die in andere tradities nooit aansloeg. En soms zijn moderne filosofische kwesties zo specifiek dat serieuze bespreking ervan alleen binnen strak georganiseerde scholastieke kaders mogelijk was: de wereldvreemde vraag naar het werkelijk bestaan van de buitenwereld is bijvoorbeeld honderd jaar lang het privédomein geweest van een speciaal gilde van analytische meesters en leerlingen in de Angelsaksische traditie.

Hoog niveau

Laten we blij zijn dat Nederland nooit onder die regionalisering van de westerse filosofie heeft geleden! Waar anders dan aan Nederlandse opleidingen kon je – en kun je nog steeds – alle verschillende stijlen van filosofiebeoefening bestuderen? Wie de methoden bekijkt die de afgelopen jaren voor het middelbaar onderwijs zijn geschreven, kan niet anders dan diep onder de indruk raken van het hoge niveau van het vak filosofie in ons land. Uit alle tradities hebben wij altijd het beste gekozen.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat juist in Nederland voor het eerst een nieuw fenomeen als Filosofie Magazine tot bloei kwam. Ook zonder internet bestond hier al een kijk op de volle breedte van het vakgebied van ideeëngeschiedenis, antropologie, wetenschapsleer en ethiek dat tegenwoordig geldt als het terrein van de westerse wijsbegeerte. Toen Roeland Dobbelaer in 1992 voor het eerst een wijsgerige glossy lanceerde, was Nederland er rijp voor. Het heeft soms jaren geduurd voordat andere landen dat voorbeeld volgden (The Philosophers’ Magazine, 1997; Philosophie magazine, 2006 in Frankrijk, 2012 in Duitsland (Philosophie Magazin)).
Bovendien bleek er in Nederland ook een vraag naar Filosofie Magazine te bestaan. Mijn cynische bibliotheekmedewerker in St. Petersburg was misschien toch iets te cynisch. Hij verkeerde niet alleen in de veronderstelling dat er in Nederland geen wijsgerige traditie bestond, maar dacht ook dat Nederlanders geen filosofen waren. Ja, Spinoza, die kende natuurlijk iedereen. Maar dat was helemaal geen Hollander! En Erasmus, natuurlijk – maar die was geen filosoof! Erasmus was een theoloog en Hugo de Groot was een jurist. Nee, natuurwetenschap, dáár waren de Hollanders misschien goed in. En geneeskunde… Maar een afdeling Nederlandse filosofie? Die was net zo onwaarschijnlijk als het idee van een ‘Nederlandse filosofie’ als zodanig.

Boekenkist

Daar zit wat in. Inderdaad zijn onze grootste intellectuele helden soms nauwelijks filosoof of nauwelijks Nederlander. Nadat de grote Erasmus eenmaal vanuit Bergen op Zoom richting het Zuiden was vertrokken, keerde hij nooit meer terug op Hollandse bodem. Hugo de Groot werd door zijn eigen volk verstoten en mocht, na zijn vlucht met de boekenkist, nooit meer terugkeren naar zijn vaderland. En de associatie van Nederland en de natuurwetenschap komt waarschijnlijk uit de achttiende eeuw, toen Nederland Harvard en Oxbridge internationaal nog gemakkelijk wist te overtroeven – de hoogtijdagen van Boerhaave (1688-1738) en ‘s Gravesande (1688 – 1742). Maar het feit dat die associatie in zijn geval voor de hand lag, zou ons extra attent moeten maken op de dwalingen van de collectieve herinnering. Vraag een Rus naar Nederland en het gaat al gauw over precies die tijd, over scheepsbouw en over ‘Pjotr Pervii’, oftewel Peter de Grote. Een Petersburgse intellectueel zal vervolgens ook aan de Academie van Wetenschappen denken, of aan rariteitenkabinetten en daarna waarschijnlijk over Ruslands eigen Universalwissenschaftler Michail Lomonosov (1711-1765) beginnen. Als een Rus Nederland met de achttiende eeuw associeert, gaat dat met andere woorden meestal gepaard met trotse herinneringen aan eigen hoogtijdagen.

Hoe verleidelijk het ook is zulke romantische herinneringen op te halen aan een groots vaderlands verleden, in de intellectuele geschiedenis blijft het een valkuil. De kans is groot dat je het verschil tussen ideologie en geschiedenis niet meer ziet. De Engelsen hebben er een handje van alles wat democratisch is aan John Locke toe te schrijven; wij doen het graag voorkomen alsof Spinoza de moderne tijd heeft uitgevonden en Erasmus de tolerantie. Op zich kan het geen kwaad je opnieuw te laten inspireren door bijzondere prestaties uit het verleden, maar meestal zijn we geneigd plaatselijke helden op een manier te portretteren die meer over onszelf zegt dan over ons onderwerp. Uit vaderlandsliefde associëren we hen met allerlei zaken die we graag met onszelf verbinden: vrijheid, tolerantie, liberalisme! Daardoor begrijpen we daardoor steeds minder van onszelf en van onze cultuur.

Weten de Rotterdammers wel wie ze met Erasmus in de armen hebben gesloten? Een jaar na mijn eerste bezoek aan de Nationale Bibliotheek in St. Petersburg schetsten enkele Russische collega’s op de conferentie ‘Traditions of Dutch Philosophy and Russia’ een interessant beeld van de Nederlandse inbreng in de Russische cultuur, nu eens niet op het gebied van kajuitontwerp of touwslagerij, maar van etiquette en pedagogie. Het werk van Erasmus bleek – tenminste in hogere maatschappelijke kringen – zelfs tot in de verste uithoeken van Europa zijn uitwerking te hebben gehad. Erasmus’ exportproduct bestond natuurlijk niet uit liberalisme of tolerantie, maar uit datgene wat hem ook in West-Europa beroemd had gemaakt: morele zelfdiscipline, nette omgangsvormen en christelijke naastenliefde.

Mondriaan

Als er al een lijn zou zitten in de Nederlandse traditie, kunnen we in plaats van naar liberalisme en tolerantie net zo goed wijzen op de strakke lijnen van Mondriaan, of op de al even strenge als sombere architectuur van de Amsterdamse school en daar evenzovele uitingen in zien van een serieus trekje in de Nederlandse cultuur dat in filosofische zin samenhangt met de ijzingwekkende waarheidsdrang van calvinisme en spinozisme.
Het blijft hoe dan ook moeilijk je een objectief beeld te vormen van je eigen traditie. Misschien pleit het wel voor onze terughoudendheid dat het in het geval van de filosofie een Engelsman was, Michael Petry (1933-2003), die de Nederlandse traditie op de kaart heeft gezet. Maar het was Petry nooit te doen om de Nederlandse filosofie, alleen om ‘de beoefening van de wijsbegeerte in Nederland’ – wat natuurlijk heel iets anders is.

Zolang we niet teveel toegeven aan een ideologische invulling van ons verleden, zolang we niet per se een rode draad willen ontdekken, kan een bijzondere belangstelling voor de eigen omgeving weinig kwaad. Ik denk zelfs dat onze VVV’s van Franeker tot Zierikzee en van Den Bosch tot Egmond nog wel meer zouden mogen doen om de Nederlandse wijsgerige traditie toeristisch op de kaart te zetten. Tegelijkertijd heeft de filosofie in Nederland niet te klagen over een gebrek aan plaatselijke of regionale belangstelling. Onlangs nog werd in het kleine Kornjum, vlak boven Leeuwarden, het ‘filosofisch wonderkind’ David Gorlaeus (1591-1612) herdacht met een boek, een conferentie, een Friese televisiedocumentaire en veel publiek uit het dorp. Ondanks de vele naar hem vernoemde straten en scholen en de beelden en huizen die er al waren, is er niet zo lang geleden in Amsterdam weer een nieuw beeld van Spinoza onthuld. En in Leiden hangt Descartes boven de Haarlemmerstraat te wapperen tussen andere lokale helden als Einstein en Mary Servaes.

Plaatselijke trots kan bovendien heel goed samengaan met intrinsiek filosofische interesses. Om een voorbeeld te geven: net als ikzelf was de Nederlandse filosoof Cornelis Verhoeven (1928-2001) een fan van de Antwerpenaar Arnold (of Arnout) Geulincx (1624-1669), die eerst in Leuven en later in Leiden werkzaam was. In Geulincx’ filosofie zag Verhoeven een ‘radicalisering van de wijsgerige verwondering’. Via Geulincx kunnen we, aldus Verhoeven, ‘de verbaasde toeschouwers’ worden van onze eigen handelingen op hetzelfde  moment dat we die handelingen uitvoeren.

Verhoeven hield van Geulincx, maar toch was Geulincx voor Verhoeven vooral een lokaal aanknopingspunt voor een veel groter filosofisch thema: het thema van de verwondering, waarover Verhoeven ook internationaal heeft gepubliceerd (The Philosophy of Wonder, 1972). Misschien is die koppeling met een breder perspectief wel de beste manier om een lokale belangstelling tot bloei te laten komen. Romans met een universele boodschap hebben vaak ook een heel specifieke, plaatselijke setting.

Schoenendoos

Ik hoefde mij dan ook nergens voor te schamen toen ik in Rusland vroeg naar de afdeling ‘Nederlandse filosofie’. Uiteindelijk werd mijn vasthoudendheid beloond. Diep verscholen achter een rij naslagwerken op de bovenste plank in één van de leeszalen vond mijn vrolijke bibliotheekmedewerker alnog een schoenendoos. Het was zomer 2000 en de digitalisering had duidelijk nog geen intrede gedaan aan de Nevsky Prospekt. Ik vreesde het ergste voor de vele cultuurschatten die in deze puinhoop ongetwijfeld verloren zouden gaan of allang waren verdwenen.

Maar er bleek in ieder geval een schoenendoos met kaartjes te bestaan en daarmee bestond ook de gezochte rubriek. Bovendien had de doos een verassende inhoud. Behalve de bekende namen van Erasmus, De Groot en Spinoza, vond ik in deze bak, net als enkele uren daarvoor in de al even bouwvallige bibliotheek van de Russische Academie van Wetenschappen, opnieuw talloze vergeelde verwijzingen naar diezelfde Arnold Geulincx, mijn eigen vrijwel vergeten stadgenoot uit Leuven en Leiden. Wie zou zonder chauvinistische drijfveer deze schatkist ooit nog zijn tegengekomen? Een beetje historisch onderzoek kan niet zonder chauvinisme. Dat geldt misschien minder voor de filosofie, maar toch vond ik het mooi dat er in Rusland ooit iemand bezig was geweest de Nederlandse filosofie in kaart te brengen. Alles wijst erop dat die rubriek nog altijd toekomst heeft.