Ruim zestig jaar heeft het geduurd voordat Duitsland na de Tweede Wereldoorlog weer enigszins van zichzelf durfde te houden. Anders dan de rampzalige Olympische Spelen van 1972 verliep de organisatie van het Wereldkampioenschap voetbal in 2006 er vlekkeloos. Eindelijk had het land zich voor het oog van de wereld van zijn beminnelijkste kant kunnen laten zien. De Duitsers konden het zelf maar nauwelijks geloven.
Zover was het nog lang niet toen filosoof en psychiater Karl Jaspers in 1945 een beschouwing schreef over de Duitse schuld aan de nazimisdaden, waarvan de omvang toen pas geheel aan het licht was gekomen. Jaspers probeerde orde aan te brengen in de conceptuele kakofonie waarin het begrip ‘schuld’ talloze, onderling strijdige betekenissen had gekregen.
De schuldvraag is nu in het Nederlands verschenen, voorzien van een historische inleiding van Frits Boterman en een filosofisch nawoord van Jannah Loontjens, die vorig jaar de essaybundel Schuldig. Een verkenning van mijn geweten publiceerde.
Jaspers was direct na de oorlog de ideale persoon voor deze bezinning. Hoewel hij aanvankelijk lauw op de machtsgreep van de nazi’s had gereageerd, had hij zich daarna, steeds kritischer geworden, teruggetrokken in een ‘innerlijke emigratie’. Dat weerhield het naziregime er niet van hem uiteindelijk voor transport naar een concentratiekamp te bestemmen, waaraan hij dankzij de bevrijding ternauwernood ontkwam.
Met het moreel gezag van de gewetensvolle Duitser die na de oorlog de universiteit van Heidelberg opnieuw opbouwde, wist Jaspers zich nog niet automatisch vrijgepleit van alle Duitse schuld. Tenslotte was hij als staatsburger medeaansprakelijk geweest voor een misdadig regime, binnen een politiek bestel waarvan hij hoe dan ook deel had uitgemaakt.
Deze politieke schuld is echter iets heel anders dan strafrechtelijke schuld, zo betoogt Jaspers in zijn verhandeling. Die laatste treft alleen degene die met eigen hand (of pen) misdaden heeft begaan. De instantie waartegenover hij zich dan moet verantwoorden is de rechtbank. In zijn morele schuld staat hij tegenover het eigen geweten, waarover anderen niets te zeggen hebben. Metafysische schuld, ten slotte, wortelt in de verantwoordelijkheid van eenieder om op te staan tegen onrecht jegens anderen, tegenover het oordelend oog van God.
Deze conceptuele verheldering van het schuldbegrip moet vlak na de oorlog heel welkom zijn geweest. Op grond daarvan kon Jaspers het Tribunaal van Neurenberg verdedigen als de opmaat naar een nieuwe wereldorde, waarin hij later bitter teleurgesteld raakte. En op grond van het aansprakelijkheidsbeginsel (dus niet op morele gronden) achtte hij ook de plicht tot schadeloosstelling gerechtvaardigd. Al blijft het bitter dat een dergelijke plicht tot herstelbetalingen na de Eerste Wereldoorlog juist mede geleid had tot de opkomst van het nazisme.
Dat is niet het enige probleem in Jaspers’ beschouwingen. Op grond van zijn definitie van politieke schuld zouden ook de Duitse slachtoffers van het regime – van Joden, zigeuners en homoseksuelen via belijdende christenen tot ‘inwendig geëmigreerden’ – daaraan onderhevig zijn. Het siert Jaspers dat hij zichzelf niet aan die schuld onttrekt, maar dat neemt de wrange consequenties van zijn gedachtegang niet weg.
Toch is het onderscheid tussen politieke aansprakelijkheid en morele schuld het meest verhelderende punt in Jaspers’ beschouwing. Ook uit het huidige slavernijdebat zou het iets van de giftigheid kunnen wegnemen, al wordt het hete hangijzer van herstelbetalingen er niet mee opgelost. Jaspers spreekt daarbij over de direct betrokkenen die alle Duitsers aan het einde van de oorlog waren; ons slavernijverleden ligt daarentegen ver terug. Ja, ‘we moeten de schuld van onze voorvaderen op ons nemen’, schrijft Jaspers, maar daarbij spreekt hij slechts over het niet-objectiveerbare besef van verwantschap door de tijd heen, niet over aansprakelijkheid.
Heeft zijn betoog vandaag de dag dan nog iets te zeggen? Duitsland beschikt inmiddels over een voorbeeldige democratische staatsinrichting; vrijwel de hele bevolking is (deels ver) na de oorlog geboren. Haar nog altijd aanspreken op morele of politieke schuld zou op z’n zachtst gezegd cynisch zijn. Dat Duitsers zichzelf opnieuw aardig kunnen vinden is in alle opzichten winst – al was het maar omdat zelfhaat zelden tot iets goeds leidt.
Maar daarmee is de plicht tot gedenken allerminst verdwenen. Uiteindelijk heeft de metafysische schuld (mét of zonder God) de overhand gekregen op alle andere vormen van schuld. De naziverschrikkingen zijn een les geworden die niet alleen Duitsland, maar de hele wereld aangaat. Want voor de verleidingen van een diabolisch bestel is geen land, geen volk en geen individu ooit immuun gebleken.
De schuldvraag. Over de politieke aansprakelijkheid van Duitsland
Karl Jaspers
vert. Mark Wildschut
Boom
144 blz.
€ 20,-