We maken elkaar wijs dat ons leven pas zinvol is wanneer het een grotere betekenis heeft op lange termijn, dat het succesvol moet zijn. Bas Haring vindt dat allemaal onzin. In Voor een echt succesvol leven pleit hij juist voor het omgekeerde, want uitzonderlijke mensen jagen geen succes na.
Luid gekwaak in de achtertuin. Een woerd belaagt een eend. Bas Haring kijkt er nauwelijks van op. Zijn huis net buiten Amsterdam wordt omgeven door sloten, dus hij is vertrouwd met de beesten. En hij heeft er zelfs nog een paar bijgekocht; twee witte, halftamme ‘Donald Duckjes’, zoals hij ze noemt. De woerd en eend die nu kwakend in zijn achtertuin stoeien, zijn echter gewoon wilde eenden. Hij bekijkt het tafereel gelaten. ‘Wist je dat eenden elkaar soms verkrachten?’, vraagt hij terloops. ‘Het zijn echt rotbeesten, hoor.’
Filosoof, schrijver en tv-presentator Bas Haring is een eendenman zonder illusies. Hij koestert zijn Donald Duckjes als zijn eigen kinderen. Hij schrijft ook geregeld met liefde over zijn ‘eendengezin’, onder meer in zijn column in de wetenschapsbijlage van de Volkskrant. Ook in zijn nieuwste boek Voor een echt succesvol leven figureren de eendjes prominent. Zij zijn zelfs ‘de centrale metafoor’ van het boek, zegt hij.
Tegelijkertijd weet hij hoe de natuur in elkaar steekt. Dat eenden heus niet zo lief en schattig zijn als ze eruit zien. En dat het grootse biologische mechanisme dat beschreven wordt door de evolutietheorie – richtinggevend in veel wat Haring schrijft –niet louter mooi en fascinerend is, maar ook wreed en lelijk. Ook voor zijn halftamme witte eendjes.
‘Een van mijn eendjes is op een gegeven moment aan het broeden geslagen’, vertelt Haring. ‘Zij moest vier weken op die eieren zitten. Daardoor kon ze nauwelijks eten. De vraag rijst: is dat nou goed voor dat eendje? Nee, dat lijkt me niet, want ze vermagert. Als mensen te veel vermageren vinden we het ook niet goed. Aan de andere kant zal ze dat niet afschuwelijk vinden, anders had ze het niet gedaan. Godzijdank zit de natuur zo in elkaar dat ze het misschien zelfs wel hartstikke lekker vindt. Maar wat als een paal boven water staat, is dat de vermagerende eend voortbestaat, terwijl een eend van wie dat gedoe met die eieren niet zo nodig hoeft, niet voort bestaat. Maar je kunt onmogelijk zeggen dat die eend die verdwijnt een slechtere eend is dan de eend die voortbestaat. Die eend is geen mindere eend.’
Zie daar de strekking van zijn nieuwe boek. De titel is misleidend, geeft hij ruiterlijk toe. Een bewuste echo van alle populair-psychologische zelfhulpboeken die succes, macht en rijkdom in het vooruitzicht stellen. ‘Als mensen die van dergelijke lectuur houden dit boek kopen, hebben ze pech’, zegt hij lachend. Want het is hem eigenlijk helemaal niet om een succesvol leven te doen. Sterker nog, zijn boek is eerder als een pleidooi voor een onsuccesvol leven op te vatten. Onsuccesvol in de zin van de denkbeeldige eend die zichzelf de slopende moeite van het broeden bespaart, een relaxed leven leidt, dat door de ijzeren wetten van de natuur evenwel niet beloond wordt met nageslacht. Succes, zo merkt hij op in zijn boek, komt van het Latijnse woord succedere, wat ‘opvolgen’ betekent.
Haring: ‘Veel mensen zijn als die vermagerende eend. Ze maken het zichzelf enorm lastig om dingen te bereiken in het leven. Dat succes krijgt navolging – het is een voortrazende trein. Ik krijg daar soms een Matrix-gevoel bij: het is een grote structuur, een mechaniek die draait, en die wij draaiende houden. Maar die mechaniek is er niet voor ons, heeft niet het beste met ons voor. Mensen die niet in dat mechanisme mee willen draaien, die niet aan het vermageren gaan, zijn noodzakelijkerwijs uitzonderingen. Maar daar is niets mis mee, zoals er niets mis is met die eend die denkt: ik blijf lekker eten en zak er maar in met je eieren. Ik heb echt het gevoel dat we in een samenleving leven, waarin we elkaar wijs maken dat we een leven moeten leiden voor iets anders dan voor ons leven zelf. Dat ons leven pas zinvol is wanneer het een grotere betekenis heeft op lange termijn, dat het succesvol moet zijn. Ik vind dat allemaal onzin. En ik doe er zelf aan mee hoor. Door boekjes te schrijven, met mijn gezicht op tv te komen, een carrière aan de universiteit na te jagen – dat zijn ook voortrazende treinen. Maar ik heb veel respect voor mensen die hun schouders ervoor ophalen en nog een slokje nemen van hun bier.’
Gat in de muur
Voor een echt succesvol leven is dus een pleidooi voor excentriciteit. Bas Haring houdt van excentriekelingen, hoewel hij zichzelf – op zijn eendenhuishouden na – helemaal zo excentriek niet vindt. Hij vertelt vol enthousiasme over exentrieke mensen die hij ontmoette. Zo interviewde hij een voormalig wielertalent. Wars van alle druk van zijn omgeving om de absolute top te bereiken, koos deze uiteindelijk voor een carrière als verzorger van gehandicapte kinderen. Een oud-collega aan de Leidse Universiteit, een wiskundige, hield zich decennialang bezig met het bestuderen van mogelijke talen waarmee we met buitenaardse wezen kunnen communiceren. Een vriend deed zijn dochter voor haar vierde verjaardag een gat in de muur cadeau – én een kachel, omdat het in de winter toch wel erg koud werd in haar kamer. Stuk voor stuk mensen die onconventioneel durven zijn, die zich niets aantrekken van de dictatuur van het succes, en dingen durven doen die waarschijnlijk amper navolging krijgen.
Het uitzonderlijke kán niet succesvol zijn, anders is het niet uitzonderlijk meer. Als iedereen een gat in de muur zou boren met een drilboor, zou het niet meer onconventioneel zijn. Op excentriciteit heeft de evolutietheorie maar weinig vat. Wat zonder succes, zonder navolging blijft, is vanuit de natuurwetten bekeken een doodlopende weg. ‘Maar daarom niet minder waard’, benadrukt Haring nog maar eens. Waarom blijft hij dan, ook in zijn meest recente boek, zo’n vurig pleitbezorger van het evolutiedenken? Blijkbaar is die theorie niet in staat om datgene wat hij van waarde vindt te duiden.
‘De evolutietheorie blijft een wonderlijk verhaal dat in staat is menselijke pretenties te relativeren. Maar wat je niet moet vergeten is dat een proces als de evolutie niet ‘goed’ te noemen is. Je kunt het niet moreel duiden. Gisteren had ik een discussie met een vriendin over mijn eendjes. De jongen die uit de eieren kwamen, gingen namelijk allemaal de pijp uit. Ik vond dat niet leuk, ik wilde ze beschermen tegen de reigers. Dat begreep die vriendin niet. “Dat is toch de natuur?”, zei zij. “Zo gaan die dingen toch, waarom zou je dan ingrijpen?” Maar juist omdat het zo gaat, móet ik ingrijpen. Het is een hele vreemde kronkel, dat mensen denken dat iets goed is omdat het zo gebeurt. Daaruit blijkt hun onbegrip voor de evolutie. Dat het zo gebeurt, wil nog niet zeggen dat het fijn is dat het zo gebeurt. Sterker nog, het is vaak niet fijn, en daarom doe ik er wat tegen. En ja, dat is een doodlopende weg. Maar doodlopende wegen zijn niet erg. Niet voor mij.’
Goed in je vel
De natuur is amoreel, dus wat verdwijnt is niet per se ‘slecht’. Maar waarop baseert Haring dan zijn opvattingen van goed en kwaad? ‘Wat ik waardevol vind, is dat mensen geen pijn lijden en goed in hun vel zitten. Die zienswijze veronderstelt een hoge mate van individualisme, want alleen individuen kunnen pijn of plezier ervaren, groepen niet.’ Erg origineel is dat uitgangspunt niet, erkent Haring, en als moreel fundament is het bovendien vrij mager. ‘Maar daar kom je weer bij de evolutie uit: wij zijn nu eenmaal op een bepaalde manier in elkaar gezet in de loop van de evolutie, en wij moeten ons neerleggen bij het lichaam en het brein dat wij hebben. We hebben een neuraal systeem dat pijn kan lijden. Dus is het goed om pijn te voorkomen. Dieper dan dat ga ik niet – in dat opzicht ben ik een hele platte denker. Ik hoef dat niet nog eens te bevragen: is er niet meer dan lekker in je vel zitten en pijn voorkomen? Nee, er is niets meer. Dat is het.’
De hieruit voortvloeiende opvatting van wat goed en slecht is, is noodzakelijkerwijs subjectief. ‘Het is moeilijk te zeggen of iets goed is. Het is makkelijker om te zeggen als wat of voor wie iets goed. Dan heb je het dus niet over absoluut goed of kwaad. Dit kopje hier is heel goed om koffie in te doen, maar is niet goed om mee te schrijven. Daar kan ik redelijk makkelijk oordelen over vellen. Dus het gaat mij niet zozeer om morele oordelen, maar om functionele oordelen. Is dit kopje goed als potlood? Nee, daar heb ik weinig filosofiekennis voor nodig om dat oordeel te kunnen vellen. En ik kan ook nog wel beoordelen dat cola minder goed voor mij is dan een kop bouillon. Dus ik kan vrij veel uitspraken over goed en kwaad doen zonder op moreel gebied te komen. Als ik mijn eendje wil redden, gaat het mij ook gewoon om wat goed is voor dat ene eendje. Dat is redelijk functioneel en pragmatisch, daar zit geen grote morele opvatting achter.’
‘Ik word echt nerveus van morele oordelen. Als ik zie dat anderen een heel makkelijk oordeel hebben over iets of iemand, kan ik daar echt intens verdrietig van worden. Ik had bijvoorbeeld ooit het boekje gelezen Eros en de eenzame man van Louis Paul Boon. Dat is een indrukwekkend relaas van een exhibitionist. Vrienden van mij veroordeelden hem meteen, zonder dat ze het boek gelezen hadden: die man is fout. Toen ben ik echt in janken uitgebarsten, dat trek ik niet. Laten we alsjeblieft een beetje mededogen hebben met zo iemand. Dat is mijn belangrijkste drijfveer om boeken te schrijven. Omdat bepaalde grillen zo makkelijk veroordeeld worden, ook met een beroep op natuurwetten. Als je een steen loslaat valt die omlaag – dat is een simpele natuurwet, maar dat kun je toch niet ‘goed’ noemen? En als er nu een steen omhoog valt, is die steen nog niet meteen fout. Nee, dan valt die steen gewoon omhoog. Punt.’