Al bijna een halve eeuw zijn liberalen en communitaristen met elkaar in debat over de beste inrichting van de samenleving. Wat is belangrijker: autonomie of verbondenheid? Liberalen gaan uit van zelfstandige individuen die hun eigen sociale banden kiezen. Voor communitaristen is dat juist een schrikbeeld. Zij vrezen een maatschappij van onthechte individuen die voortdurend hun rechten opeisen en voornamelijk hun eigenbelang najagen. Zij vinden dat in een gemeenschap gedeelde deugden en waarden moeten gelden. Beide standpunten leveren vooral academische exercities op, die in de praktijk weinig zoden aan de dijk zetten. Intussen komen er alternatieven. Het radicaalste perspectief is dat van de socioloog en postmarxist Richard Sennett (1943). Hij is op zoek naar praktische invullingen van ‘het gevaarlijke woordje “wij”’.
Sennett staat kritisch tegenover het snelle, flexibele kapitalisme, dat kenmerkend is voor de huidige samenleving. Hij vindt dat dit individuen berooft van de vaste pijlers waarop hun loopbaan en zelfs hun hele levensverhaal steunt. Bovendien betreurt hij het dat dit kapitalisme een einde maakt aan de verzorgingsstaat. Het ruïneert het sociale weefsel en maakt de verliezers rancuneus. De samenwerking tussen mensen ontaardt in competitie en conflict: The winner takes it all. Een van de gevolgen is ressentiment, de woede van veel mensen dat ze niet de erkenning krijgen die ze verdienen.
Flexibel kapitalisme
Volgens Sennett lijden velen aan statusangst, die ze trachten te bezweren door een marktgestuurd verlangen naar goederen en consumptie. Consumeren is vaak hun laatste houvast. Daarmee staan niet alleen autonomie en verbondenheid, maar elk van de drie verlichtingswaarden op het spel: vrijheid, gelijkheid en broederschap. Alleen door van onderaf alternatieve samenwerkingsverbanden en andere levensvormen te ontwikkelen, zullen nieuwe vormen van gemeenschap levensvatbaar blijken.
In 1998 schreef Sennett het essay The Corrosion of Character. De centrale gedachte daarin is dat de wereldsamenleving in een nieuwe fase van het kapitalisme is terechtgekomen, die van het flexibele kapitalisme. Sennett beschrijft de kenmerkendste eigenschappen: continue herstructurering en reorganisatie, flexibele productie en ondoorzichtigheid van de macht. Organisaties zijn complex geworden en voortdurend in beweging, zodat werknemers nooit goed kunnen inschatten of ze een neerwaartse, zijwaartse of opwaartse stap hebben gezet.
Voor een werknemer is het onduidelijk of en in welke richting hij zich moet ontwikkelen, hoe lang zijn kennis en capaciteiten nog worden erkend, en wie betrouwbare partners zijn. Teamwerk wordt steeds oppervlakkiger en tijd heeft geen waarde meer in een economie die voortdurend alles reorganiseert, routine haat en zich op de korte termijn richt. Moderne werknemers ervaren op de werkvloer een gebrek aan duurzame menselijke verhoudingen en doelstellingen. Het kapitalistische leefklimaat vernietigt zo de voorwaarden voor zowel karakter- als gemeenschapsvorming.
‘Het kapitalisme maakt de verliezers rancuneus’
De communitaristen geven op deze problematiek volgens Sennett een verkeerd antwoord. Omdat zij uitgaan van de veronderstelling dat mensen op basis van een gedeelde moraal een hechte gemeenschap moeten vormen, zijn ze bang voor conflicten. Sennett vindt dat zij het woord ‘wij’ misbruiken voor een verbondenheid die eenvoudigweg niet bestaat. Zelf gooit hij het woord ‘wij’ niet weg, maar hij gaat op zoek naar een nieuw ‘wij’.
Volgens hem is een conflictmodel juist nodig om mensen werkelijk met elkaar in contact brengen, ze elkaar te laten begrijpen en na een langdurige uitwisseling met elkaar overeenstemming te laten bereiken. Het ‘wij’ van de communitaristen is slechts gebaseerd op oppervlakkige gezamenlijke waarden.
Sennett moet evenmin iets hebben van de liberalen. Hij steekt de draak met managementtaal over teamwerk, waarin op gedeelde motivatie wordt gehamerd. Dat is volgens hem allemaal voor de bühne en verwijst allesbehalve naar een dieper ‘wij’. In een gemeenschap moeten de tegenstellingen en de onderlinge conflicten openlijk aan de orde worden gesteld. Om de banden tussen mensen te versterken is het nodig dat zij zich langdurig met hun onderlinge verschillen bezighouden.
Ambachtsman
Ook pleit Sennett voor een herwaardering van het begrip ‘afhankelijkheid’. Het liberalisme heeft alleen oog voor de winnaars. De neoliberale invulling van vrijheid betekent een streven naar onafhankelijkheid, wat de sociale cohesie tussen mensen ondermijnt. Minder zelfredzame mensen zijn de losers van de kapitalistische samenleving. Maar volgens Sennett wordt zelfontplooiing zwaar overschat. Het moet niet alleen draaien om zogenaamd talent of om topprestaties. We moeten veel meer inzetten op respect en waardigheid.
Een andere kerngedachte van Sennett is dat ‘wij’ niet moet worden gedacht, maar dat ‘wij’ moet worden gedaan. Hij werkt deze opvatting vooral uit in De ambachtsman (2010). In dit boek gaat Sennett niet alleen op zoek naar een nieuwe arbeidsmoraal, maar ook naar een nieuwe bron van cohesie voor de samenleving. Hij benadrukt daarin het belang van vakmanschap. Hij hecht daar veel waarde aan, omdat vakmensen door hun vak zelfrespect en verbondenheid met anderen ervaren. Een vakman ontwikkelt een groot aantal vaardigheden en deugden. Dit geeft hem een gevoel van competentie en vergroot zijn zelfrespect.
‘Teamwerk wordt steeds oppervlakkiger in een economie die alles voortdurend reorganiseert’
Vakmanschap is ook erg belangrijk voor de ontwikkeling van een sociale houding. Vaardigheden worden ontwikkeld volgens de regels van de praktijk, overgedragen door eerdere generaties. Dit zorgt voor een verbinding tussen de vakman en zijn voorgangers, maar ook tussen vakmensen onderling, doordat zij dezelfde praktijk beoefenen. Pas door gedeelde ervaringen raken mensen werkelijk met elkaar verbonden.
Hier ligt het grootste verschil tussen Sennett en de communitaristen. Sennett omschrijft zijn methode als ‘cultureel materialisme’. Hij probeert heel praktisch te onderzoeken hoe mensen bij elkaar betrokken kunnen raken, zodat ze opnieuw zelfrespect en wederzijds respect kunnen ontwikkelen. Daarmee distantieert hij zich van een idealistische moraal die waarden en deugden van buitenaf oplegt.
Tekst loopt door onder afbeelding
De praktijk
Er bestaan concrete aanwijzingen dat Sennetts suggesties hout snijden. Zo heeft in Rotterdam de Nederlandse filosoof Henk Oosterling mede op basis van Sennetts werk een groot project voor allochtone en autochtone jongeren opgezet, waarin ze leren koken, tuinieren, judoën en filosoferen. Het is een leertraject waarin jongeren tegelijkertijd zowel hun autonomie, hun solidariteit als hun verantwoordelijkheid ontwikkelen.
Ook in verschillende werkvelden en beroepen wordt geprobeerd tot een nieuw, professioneel ‘wij’ te komen. In veel organisaties dringt het besef door dat vakmanschap, ethische leerprocessen en integriteit niet ontstaan door beleid te ontwikkelen, regels op te leggen en te sturen op efficiency. ‘Goed werk’ ontstaat als er ruimte is voor gezamenlijke leerprocessen op de werkvloer.
Boeven vangen
Een ander voorbeeld is het streven naar ‘blauw vakmanschap’ bij de politie. Politieagent is een van de beroepen waarop het flexibele kapitalisme vooralsnog minder greep heeft gekregen. Politiemensen verbinden zich meestal voor langere tijd, zo niet hun hele werkende leven, aan hun organisatie.
Vaak voelen zij zich ook thuis en in hun vrije tijd politieman of -vrouw. Bovendien bestaat er onder collega’s een sterk ‘wij-gevoel’: de meeste agenten zullen als het moet hun leven wagen om een collega in nood bij te staan.
‘Onderlinge conflicten worden openlijk aan de orde gesteld’
Hoewel politieagenten op dezelfde manier zijn geschoold, in een sterk hiërarchische organisatie werken en bijna altijd samen op pad gaan, is een professioneel ‘wij’ niet vanzelfsprekend. De motivatie om ‘goed werk’ te leveren is meestal groot, maar iedereen lijkt daar op geheel eigen wijze vorm aan te geven. Leren vindt vooral individueel plaats, en in de praktijk handelt ieder ‘naar bevind van zaken’. Iedere agent maakt een eigen inschatting van de situatie en beslist naar eer en geweten, binnen de ‘discretionaire bevoegdheid’ die hij heeft. Daarnaast worstelen sommige agenten met de toegenomen nadruk op cijfers, verantwoording en doelstellingen. Dat maakt het voor hen moeilijk verbinding te houden met hun oorspronkelijke drijfveren om bij de politie te gaan. Ze wilden bijdragen aan een leefbare en rechtvaardige samenleving, ‘boeven vangen’ en kwetsbare mensen beschermen.
Even tussendoor… Meer lezen over Richard Sennett en andere grote denkers? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
Hoe kun je in de praktijk, waarin de ruimte van iedere agent om zelf een afweging te maken vooropstaat, werken aan een gezamenlijk leerproces en een professioneel ‘wij’? Wanneer agenten beginnen met collegiaal beraad in het kader van ‘blauw vakmanschap’ komen veel onderlinge verschillen naar boven. De een staat bekend om zijn aandacht voor hangjongeren en zijn mildheid ten aanzien van verkeersovertredingen, de ander ‘schrijft’ juist altijd in het verkeer. Om een professioneel ‘wij’ te ontwikkelen is het volgens Sennett nodig deze verschillen te expliciteren en te onderzoeken. Om ze te zien als startpunt van discussie en reflectie, in plaats van ze af te doen met opmerkingen als: ‘We zijn nou eenmaal allemaal anders’, of: ‘Dat is jóúw waarde.’
Bovenal wordt de ontwikkeling van vakmanschap een gezamenlijke, alledaagse onderneming. Verschillen van mening zullen altijd blijven bestaan, en ook dat is waardevol. Ze vormen het startpunt van een gezamenlijk leerproces, in de richting van een professioneel ‘wij’.
Wie heeft mij nodig?
In onze samenleving domineert de vraag: wat heb ik nodig? Sennett oppert om voortaan een andere vraag voorop te stellen: wie heeft mij nodig? Deze vraag voert ons weg van de elitaire liberale nadruk op autonomie. Sennett houdt dus vast aan het gevaarlijke woordje ‘wij’, maar op een geheel eigen wijze. Tegenover het nieuwe kapitalisme zet hij een sterke gemeenschap – dat wil zeggen, een ‘wij’ van karakters, die door gedeelde praktijken hebben geleerd verschillen te accepteren, die zich niet schamen voor hun afhankelijkheid, en die klaarstaan voor wie hen nodig heeft.