Home Het gedachte-experiment (3): Brein aan het infuus

Het gedachte-experiment (3): Brein aan het infuus

Door Jeroen van Putten op 15 november 2012

06-2001 Filosofie magazine Lees het magazine

Bij het woord 'experiment' denk je aan erlenmeyers, veiligheidsbrillen en proefkonijnen. Maar voor het gedachte-experiment heb je niet meer dan je gezond verstand nodig. Een serie over geruchtmakende hersenbrekers. Deze keer: Monica Meijsing over het brein aan het infuus.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Stel je voor dat een gekke geleerde je hersenen uit je schedel licht terwijl je onder narcose bent, en ze vervolgens in een bak met vloeistof stopt die ze in leven houdt. De geleerde zorgt ervoor dat je hersenen precies die prikkels en signalen blijven ontvangen, die als je uit de narcose ontwaakt de illusie opwekken dat er niets is gebeurd. Je lichaam kan ter beschikking worden gesteld aan de wetenschap of met het organisch afval mee. Jij hebt het in ieder geval niet meer nodig. De gekke geleerde maakt dat je na de operatie nietsvermoedend verdergaat met het leven dat je voorheen leidde. Je staat de volgende morgen op, je kust je geliefde en gaat naar je werk. Dat denk je althans, want in werkelijkheid lig jij – of eigenlijk: je hersenen – in die bak met life supporting vloeistof.

Dit gedachte-experiment is vooral bekend onder de naam the brain in a vat – vrij vertaald als 'het brein aan het infuus' – maar wordt ook wel the mad scientist genoemd. Er zijn talloze versies van in omloop en verscheidene filosofen hebben het experiment voor hun karretje proberen te spannen. Wie het heeft verzonnen is dan ook niet te zeggen. 'Het doet zo de ronde', aldus Monica Meijsing, docent algemene kennis- en wetenschapsleer aan de faculteit der wijsbegeerte van de Katholieke Universiteit Brabant. 'Het is een moderne versie van de 'boze demon' van René Descartes. Dat is een duivelachtig figuur die jou – of beter: je geest – het idee geeft dat je een gewoon leven leidt, terwijl je eigenlijk slechts aan het dromen bent. Je lichaam en de rest van de wereld maken deel uit van die droom en bestaan dus niet echt. Maar als die boze demon zijn werk goed doet merk jij daar helemaal niets van.'

Fysiologische processen

De gekke geleerde is Descartes' boze demon in een nieuw jasje. Het brein-aan-het-infuus-experiment past beter in het hedendaagse materialistische wereldbeeld, waarin geen plaats meer is voor de geest. Al je ervaringen, luidt het adagium van dat wereldbeeld, zijn terug te voeren op fysiologische processen in het brein. 'Je bent je hersenen, dat is de achterliggende gedachte', legt Meijsing uit. De filosofische vraag die uit het gedachte-experiment volgt, is: welk deel van mij is essentieel voor mijn “ik”? Is mijn brein daarvoor voldoende, of heb ik ook een lichaam nodig? De vraag klinkt misschien absurd: alsof er van een “ik” sprake zou kunnen zijn zonder een lichaam. Toch blijkt die vraag zo raar nog niet.

Meijsing: 'Je kunt delen van je lichaam missen. Je kunt er hier en daar best een stukje afhalen zonder dat je wezenlijk verandert. En dat kan zelfs behoorlijk ver gaan.' Als je een arm of been kwijt raakt, heeft dat zonder meer ingrijpende gevolgen voor je persoonlijkheid, maar je wordt er niet iemand anders door. Zodra echter je hersenen in het spel komen, blijkt je 'ik' wel in gevaar te zijn. Kun je zeggen dat iemand die aan permanent geheugenverlies lijdt nog is wie hij voorheen was?

Om 'het brein aan het infuus' aannemelijker te maken haalt Meijsing het fenomeen fantoompijn aan. 'Daarbij voel je pijn in een lichaamsdeel dat je niet meer hebt. Dat komt waarschijnlijk doordat de zenuw die vroeger signalen van dat lichaamsdeel naar de hersenen zond, op een andere plek in het lichaam nog steeds zo af en toe geprikkeld wordt. De hersenen “denken” daardoor dat het lichaamsdeel dat er niet meer is, toch pijn heeft. Dat is ook het idee achter het gedachte-experiment van de gekke geleerde. Je denkt dat je lichaam en de buitenwereld er gewoon nog zijn zolang je hersenen maar de juiste prikkels krijgen, terwijl dat helemaal niet het geval is. Je hersenen worden gefopt.'
 
Aannemelijk of niet, het blijft natuurlijk een hoogst onaangename gedachte dat je niets meer dan een brein aan het infuus zou zijn. De Amerikaanse filosoof Hilary Putnam doet er zelfs nog een schepje bovenop: misschien zijn we wel allemaal altijd al breinen aan het infuus geweest. Daarmee verplaatst hij het gedachte-experiment naar een kennistheoretische setting – wat ook Descartes' inzet was. Kunnen wij wel kennis van de wereld verwerven? En wie zegt dat de werkelijkheid überhaupt bestaat?

Meijsing: 'Het slimme antwoord op de vraag of we allemaal breinen aan het infuus zijn, is natuurlijk: “Nee, dat kan niet, want er moet nog een gekke geleerde zijn.”' Maar Putnam doet volgens Meijsing gelukkig een diepgaandere poging de vraag met 'nee' te beantwoorden. Putnams poging begint met de vaststelling dat we dagelijks begrippen gebruiken die verwijzen naar dingen in de wereld. Begrippen als 'auto', of 'huis' verwijzen dus naar auto's en huizen in de echte wereld. Volgens Putnam kunnen die begrippen voor ons slechts een betekenis hebben als er ooit daadwerkelijk contact is geweest met dingen in de echte wereld waar die begrippen naar verwijzen. De gesimuleerde wereld waarin wij leven als we allemaal breinen aan het infuus zijn, moet dus gebaseerd zijn op die echte wereld. Meijsing: 'Kan een middeleeuwer een notie hebben van bijvoorbeeld e-mail? Nee, ik denk dat hij daarvoor toch in een cultuur had moeten leven waarin e-mail bestond. Als je überhaupt nooit in de buitenwereld bent geweest, dan kun je volgens Putnam ook geen notie hebben van een boom of een hond of zoiets simpels. Hoe kunnen je hersenen nu op puur elektrische prikkelingen reageren alsof ze denken aan groene weiden en bomen en koeien, als zij daar nog nooit mee in contact zijn geweest en dus nooit eerder dergelijke ideeën hebben gehad?'

Wat nu als die echte wereld helemaal niet bestaat? Volgens Meijsing verdwijnt dan sowieso het probleem van 'het brein aan het infuus'. Immers: als er geen echte wereld zou bestaan, dan zou er geen gekke geleerde zijn en ook geen hersenen die ronddobberen in een bak met vloeistof. Er zou dan slechts simulatie zijn, alleen maar dromen. En buiten die dromen? Meijsing: 'We kunnen ons helemaal niets voorstellen bij het idee dat er buiten die dromen geen echte werkelijkheid zou bestaan. Daarom is het brein-aan-het-infuus-probleem in het geval dat er geen echte werkelijkheid is, een schijnprobleem. Het bestaat simpelweg niet.'