Begin oktober probeerde ik op de fiets, en door de stromende regen, het Joods Historisch Museum in Amsterdam te bereiken. Daar zou ik, op de expositie van de fotograaf Fred Stein, een lezing over Hannah Arendt geven. Net als veel andere Joodse schrijvers en wetenschappers die tijdens de oorlog voor de antisemitische terreur van de nazi’s op de vlucht sloegen en in Amerika terechtkwamen, werd Arendt door Fred Stein geportretteerd. Zijn mooiste portret van haar hangt midden in het museum, vlak naast dat van Albert Einstein.
Het was niet de regen die me ervan weerhield het museum op tijd te bereiken, maar de duizenden mensen die een lange stoet over de Rozengracht en Marnixstraat vormden om tegen het coronabeleid van de regering te protesteren. Toen ik aan een van de organisatoren vroeg of ik erlangs mocht, vroeg hij me waar ik naartoe moest. Nadat ik hem dat verteld had, zei hij met een van emotie overslaande stem: ‘Met de Joden is precies hetzelfde gebeurd als nu met ons!’
Tijd om met hem in discussie te gaan had ik niet. Terwijl ik langs de stoet fietste, vroeg ik me af in hoeverre deze absurde vergelijking uit geringschatting of uit historisch onbenul over de geschiedenis van de Joodse bevolking gemaakt werd. In het onlangs in Nederlandse vertaling uitgekomen boek Antisemitisme, dat het eerste deel vormt van Hannah Arendts driedelige analyse van totalitaire regimes, The Origins of Totalitarianism (1951) geheten, laat de schrijfster zien dat laatdunkendheid en minachting voor een bepaalde bevolkingsgroep vanuit historisch perspectief moeten worden bezien.
In Antisemitisme spreekt Arendt haar verbijstering uit over het feit dat van alle politieke vraagstukken die tot Europese conflicten hebben geleid uitgerekend ‘de Joodse kwestie en het antisemitisme’ de katalysatoren werden van zowel ‘de opkomst van het nazisme en de totstandkoming van het Derde Rijk’ als ‘de ongehoorde misdaad van genocide in het hart van de westerse beschaving’. Haar analyse van de opkomst van het antisemitisme in Europa in de late negentiende en vroegtwintigste eeuw is haar poging om te begrijpen ‘wat op het eerste en zelfs op het tweede gezicht gewoonweg verbijsterend blijft’.
Arendt voorziet het moderne antisemitisme van een historische context, omdat ze twee stellingen wil bekritiseren, die in de jaren vijftig onder intellectuelen populair waren. Namelijk dat de Joden slechts willekeurige, door de nazi’s uitgekozen zondebokken waren, en dat er al eeuwenlang antisemitisme heerste en dat de Joden altijd die permanente haat hebben moeten verduren. Ze brengt allereerst een onderscheid aan tussen ‘het antisemitisme als seculiere, negentiende-eeuwse ideologie’ en ‘religieuze Jodenhaat, die voortkomt uit de wederzijdse vijandigheid van twee met elkaar botsende godsdiensten’. Alleen dan kunnen we begrijpen hoe het mogelijk was dat de moderne, burgerlijke Europese staat die tegen het einde van de achttiende eeuw het licht zag niet leidde tot vrijheid, gelijkheid en broederschap, maar tot de concentratiekampen van de nazi’s.
Arendt kiest, geïnspireerd door de Franse filosoof en staatsman Alexis de Tocqueville, voor een historische benadering die de veranderende sociale positie van de Joodse bevolking in grote delen van Europa nauwgezet onder de loep neemt. Tocqueville stelde dat het Franse volk de aristocratie na de Franse Revolutie nog veel meer haatte dan voorheen. De adel had weliswaar zijn politieke en bestuurlijke macht verloren, maar niet zijn vermogens en landgoederen. De excessieve rijkdom die de adel behield zonder nog enige bestuurlijke functie uit te oefenen werd door het Franse volk als immoreel en schandalig gezien.
Arendt probeert aan te tonen dat zich een soortgelijk ‘schandaal’ voordeed in de ontwikkeling van het eind-negentiende-eeuwse antisemitisme. Ze laat zien dat het antisemitisme gaandeweg tot een hoogtepunt kwam, omdat de Joden overal in Europa gedwongen werden hun openbare ambten in de hogere regionen van de staat op te geven. Net als de Franse adel moesten ze louter van hun vermogen en de handel leven. Ze staat onder meer uitvoerig stil bij de Dreyfus-affaire, die in Frankrijk tijdens de Derde Republiek losbarstte toen de Joden zo goed als verdreven waren van alle belangrijke politieke en ambtelijke posities, en het antisemitisme er een vlucht nam.
Het moderne antisemitisme werd volgens Arendt mede ontketend doordat Joden hun vermogen behielden. In de ogen van de bevolking was dit ‘schandelijk’ en het werd al snel een voedingsbodem voor afgunst en haat. Er was maar weinig voor nodig voordat demagogen als Hitler zich realiseerden welke valse conclusies ze hieraan konden verbinden.
Hiermee probeert Arendt aan te tonen dat het moderne antisemitisme – het begrip werd pas in 1870 in Duitsland gemunt – specifieke sociale en politieke oorzaken had. Het was niet de zoveelste periode in de duizend jaar oude geschiedenis van het op religieuze motieven gebaseerde anti-judaïsme. Het moderne antisemitisme hield daarentegen verband met de opkomst van de bourgeoisie en andere aspecten van de westerse moderniteit, zoals nationalisme en fascisme. Eerst verdreef men de Joden vanuit nationalistische motieven uit de politieke en bestuurlijke wereld, omdat men die functies voor ‘het eigen volk’ wilde reserveren. Vervolgens ging men Joden haten vanwege het behoud van hun rijkdom.
In het vervolg van haar omvangrijke studie zal Arendt laten zien dat totalitaire regimes alles wat er kenmerkend is voor de menselijke conditie – spontaniteit, vrijheid, pluraliteit en nataliteit – met geweld en propaganda proberen te vernietigen. Ze creëren zo een volgzame massa, die niet langer kritiek durft te uiten, noch een eigen oordeel durft te vellen. Uit angst en lijfsbehoud zal het gros van de mensen de valse mythes van het regime – meestal van nationalistische of racistische aard – gaan omarmen. De nazi’s kozen de Joden weliswaar uit als zondebok, maar deden dat pas nadat het moderne antisemitisme zich sinds de negentiende eeuw over Europa had kunnen verspreiden.
Totalitaire regimes proberen alles wat kenmerkend is voor de menselijke conditie te vernietigen
We moeten volgens Arendt altijd waakzaam blijven voor de opkomst van nationalisme, rassenhaat en de openlijke minachting van bevolking en politiek bestuur. De complottheorieën die de leider van Forum voor Democratie tijdens de demonstratie waarin ik verzeild raakte debiteerde, noch de galg die door de menigte werd meegedragen, voorspelden in die zin veel goeds. Laten we hopen dat Nederlandse politici zich spoedig realiseren dat het vertrouwen van de bevolking verdiend moet worden en dat het machtspolitieke gesjoemel van het afgelopen jaar daar weinig aan heeft bijgedragen.
Ik haalde nog net op tijd mijn lezing in het Joods Historisch Museum. De zaal zat weer vol als vanouds. Het was een voorrecht om juist op die plek een gesprek over de wereld en het denken van Hannah Arendt te mogen voeren. Belangrijker dan welke coronamaatregel ook is juist dit voeren van een gesprek, omdat ‘de wereld dan pas menselijk wordt’. Arendt zou van mening zijn dat iedereen ervoor moet kunnen worden uitgenodigd.
Antisemitisme
Hannah Arendt | Boom | 280 blz. | € 29,90