Mijn moeder was mijn trouwste lezer, tot mijn online krabbels aan toe. Soms noemde ik haar, in een tweet of in een column. Dat vond ze leuk. ‘Je mag altijd over me schrijven,’ zei ze, ‘als het maar de waarheid is.’ In aanmerking genomen dat zij en ik niet de makkelijkste geschiedenis hebben gehad, was dat het grootste blijk van vertrouwen dat ze me kon geven. Zo is het nu eenmaal als je je met schrijvers inlaat, vond ze; dat heb je te accepteren. En ze had zich natuurlijk niet zomaar met mij ingelaten, maar mij mede geproduceerd, me vrij nadrukkelijk tot schrijver ge-natured en ge-nurtured.
‘Wat is het toch goed dat de wereld gewoon doorgaat,’ verzuchtte ze een paar weken voor ze zou overlijden. Mijn neefje – ik moet zeggen: neef, want hij is inmiddels de langste van de familie – had een muziekwedstrijd gewonnen, we blaakten van trots dat hij door mocht naar de finale. Haar eigen wereld was gekrompen tot haar huis, en dan maar een deel daarvan, en dat deel was eigenlijk nog te groot. Wat daarbuiten voorviel leek een parallelle werkelijkheid, en dat was prima. Ik geloofde dat ze dat echt geloofde, terwijl ik al te goed weet dat zulke berusting niet vanzelfsprekend is.
Meer prikkelende columns lezen uit Filosofie Magazine? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
Toen mijn vader ongeneeslijk, uitzichtloos, ondraaglijk ziek was – ik was 25 – zeiden mensen steeds maar tegen me dat hij zou willen dat ik plezier zou maken, dat hij vast en zeker wenste dat het leven voor mij door zou gaan. Maar ik wist dat ze ongelijk hadden. Hij had het liefst gezien dat de hele wereld met hem zou vergaan, dat niemand ooit nog zou lachen, lezen of muziek maken als hij dat zelf niet meer kon. Ik begreep dat wel; van mij mocht de planeet ook met een knal uiteenspatten.
Nu was mijn vader veel te jong en had hij nog veel te doen; mijn moeder had de symbolische tachtig bereikt en achtte haar leven afgerond. Het is niet zo gek dat de een boos en de ander berustend was, al was het ook een kwestie van karakter. Beiden hadden gelijk. En ik draag beide in me mee, ook nu ik alleen verder moet.