Home Gij zult participeren!

Gij zult participeren!

Door Jeroen Hopster op 4 december 2013

Gij zult participeren!
Cover van 12-2013
12-2013 Filosofie Magazine Lees het magazine

Is Nederland klaar voor een participatiesamenleving? In elk geval niet voor participatie die van hogerhand wordt opgelegd, stelt Albert Jan Kruiter.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

‘Een wensbeeld’, zo typeert bestuurskundige Albert Jan Kruiter (1976) de participatiesamenleving. Kruiter is oprichter van het Instituut voor Publieke Waarden, een adviesbureau dat onderzoekt hoe gemeenten, ministeries en ondernemers publieke problemen oplossen. De regering wil dat de klassieke verzorgingsstaat plaatsmaakt voor een participatiesamenleving. ‘De verzorgingsstaat is te groot, te duur en te bureaucratisch geworden; de burger moet het weer zelf opknappen. Maar het is de vraag of de burger dat wel kan. De huidige generatie mist de ervaring van actief burgerschap.’
 
Kruiter promoveerde in 2010 op het politieke denken van Alexis de Tocqueville, toegepast op de Nederlandse verzorgingsstaat. In navolging van de Franse filosoof stelt hij dat de burgerlijke solidariteit wordt aangetast door de alomtegenwoordigheid van de staat. ‘Sinds de Tweede Wereldoorlog zijn in Nederland steeds meer instituties in het leven geroepen die de problemen voor de burger opknappen. De burger hoeft alleen zijn privézaken te regelen. Hoe groter de verzorgingsstaat, des te individualistischer hij zich kan opstellen.’
 
De burger heeft zich afgekeerd van publieke problemen. Nu wil de overheid betrokkenheid en participatie weer stimuleren. Moeten we dat toejuichen?
 ‘Het probleem is dat de huidige roep om participatie niet bij de burger, maar bij de overheid vandaan komt. En dat wringt. Participatie vormt een beleidsconcept, waar wij als samenleving gestalte aan moeten geven. Dat maakt de overheid niet langer tot verlengstuk van de burger, maar de burger tot verlengstuk van de staat. Tijdens de Franse Revolutie stonden burgers op de barricaden om de machthebbers ter verantwoording te roepen; nu staan bestuurders en ambtenaren op de barricaden om de burger ter verantwoording te roepen. De staat gaat definiëren, controleren en sanctioneren wat goed burgerschap is.’
 
Waarom is dat een probleem? Zijn wij er niet bij gebaat dat de staat controleert of wij ons als goede burgers gedragen? 
‘In democratisch opzicht is het een zeer ongezonde ontwikkeling. De overheid beschikt grofweg over drie beleidsinstrumenten: ze kan overtuigen, subsidiëren en regels opstellen. Het eerste werkt niet in Nederland: een overheid die vertelt wat goed voor ons is, noemen we al snel paternalistisch. Het tweede instrument is tanende: de overheid heeft minder te besteden dan voorheen. Toch wil zij inspraak houden in de invulling van ons burgerschap. Het enige instrument dat dan overblijft is regelgeving. Als de burger niet uit zichzelf participeert, dan zal de overheid hem daar met regels toe aanzetten. Niet de burger, maar de staat wordt het alfa en omega van de democratie.’
 
Is die overheidsinmenging wel nodig? Springen burgers niet vanzelf in op de ruimte die openvalt waar de overheid zich terugtrekt?
 ‘Dat is een naïeve gedachte. Wij zijn vertrouwd met kleine burgerinitiatieven, zoals de aanleg van speeltuinen. Nu trekt de overheid zich terug uit de zorg en de sociale zekerheid – grote domeinen waar voorheen een staatsmonopolie op rustte. Wij hebben nooit geleerd om publieke problemen als gemeenschap op te lossen; dat heeft de staat altijd voor ons gedaan.

Voor de niet-zelfredzamen is het plotselinge terugtrekken van de staat een groot gevaar. Als burgers zelf zorg en sociale zekerheid organiseren, ontstaat uitsluiting. Wij vormen netwerken en sluiten in wie waarde toevoegt aan ons netwerk; wie dat niet kan of wil, valt buiten de boot. Iedere burger heeft er baat bij zijn eigenbelang na te streven ten koste van het gemeenschappelijke belang. Dat is precies de reden waarom we ooit een verzorgingsstaat in het leven hebben geroepen: als participatiesamenleving kwamen we er niet uit. Charitas en verzorging ontstonden niet vanzelf; dat waren juist zaken waarvoor de helpende hand van de staat nodig bleek.’
 
Toch pleit u er niet voor de verzorgingsstaat in stand te houden…
 We zijn in een Catch 22-situatie aanbeland. De verzorgingsstaat is te groot geworden. Als de staat blijft groeien, betalen we straks 40 procent van onze inkomsten aan zorg. Bovendien is het merendeel van de burgers veel afhankelijker van de overheid dan nodig is. Maar zolang er geen cultuur van burgerschap in ons land is geworteld, heeft het radicale terugtrekken van de overheid onwenselijke gevolgen.’

Herkenning
In het ideale scenario, stelt Kruiter, hadden wij als samenleving zelf het heft in handen genomen en de overheid de deur gewezen. ‘Ooit waren wij een participatiesamenleving. Hoe kwam die participatie tot stand? Het cliché wil dat burgers zich uit naastenliefde en charitas voor elkaar inspanden. Maar feitelijk draaiden hun inspanningen zelden om de moraal: het ging om belangen. Waarom legden de rijken riolen aan, ook in arme wijken? Omdat ze zelf ziek werden van de ziektekiemen die de armen verspreidden. Met die rioleringen was het “welbegrepen” eigenbelang van de rijken gediend.

Daarin zit de crux van een geslaagde participatiesamenleving: we moeten ons eigenbelang op de juiste manier begrijpen. Burgers zijn erbij gebaat zich gezamenlijk in te spannen voor de publieke zaak, maar dan moeten ze dat belang wel herkennen. Die herkenning ontstaat op lokaal niveau. Als je zelf een school opricht kost dat veel tijd, maar het geeft je ook invloed op hoe je kinderen worden onderwezen. Als de overheid het doet kost het minder tijd, maar je hebt er ook geen invloed op. Zulke publieke taken heeft de staat ons ontnomen; aan burgers de taak om dat eigendom weer te claimen.’
 
Is dat een reële verwachting?
 ‘In Nederland schort het op dit moment aan welbegrepen eigenbelang. In veel politieke discussies staan oude verworvenheden centraal: de hypotheekrenteaftrek, de eigen bijdrage GGZ. De vakbonden, die ooit hun successen boekten omdat ze vooruitstrevend waren en gericht op de publieke zaak, verdedigen slechts het belang van hun leden. Er zijn veel maatschappelijke krachten die willen behouden wat we nu hebben, en daarmee verhinderen dat we ons welbegrepen eigenbelang voor ogen krijgen.

Ik merk wel dat de jongere generatie die nu de arbeidsmarkt betreedt veel minder op de overheid is georiënteerd dan vijftigplussers. Onder jongeren bestaat veel idealisme; dat is bijna een lifestyle geworden. Je inzetten voor de maatschappij hoort erbij, het moet op je cv. Je hoeft daar niet cynisch over te zijn; egoïsme en altruïsme hebben altijd al dicht bij elkaar gelegen. Veel jongeren zijn politiek geëngageerd, zonder zich te interesseren voor partijpolitiek; het gaat hun echt om het oplossen van publieke problemen. Die houding geeft vertrouwen. Maar een participatiesamenleving  ontstaat echt niet in een paar weken, dat gaat met horten en stoten. We moeten erkennen dat het een zoektocht is.’