Home ‘Ga een stukje opzij, je staat in mijn zon’

‘Ga een stukje opzij, je staat in mijn zon’

Door Pieter Hoexum op 16 januari 2008

01-2008 Filosofie magazine Lees het magazine

In de klassieke Oudheid bezochten de filosofen regelmatig de vorstenhoven, waar ze zich lang niet altijd bekommerden om de goede manieren. Twee nieuwe boeken vertellen een vergeten geschiedenis.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

 Op het omslag van De machtige filosoof, waarin ‘de ontmoetingen tussen vorsten en filosofen’ uit de Griekse Oudheid centraal staan, staat een afbeelding van waarschijnlijk het beroemdste voorbeeld van een dergelijke ontmoeting, namelijk die tussen Alexander de Grote en Diogenes de cynicus. Volgens een van de vele verhalen die over de ‘hondse’ filosoof de ronde doen, zocht de jonge Alexander hem op terwijl hij lag te zonnebaden; Alexander vroeg hem of hij misschien iets wenste, waarop Diogenes antwoordde: ‘Ga een stukje opzij, je staat in mijn zon.’

Dit boek toont vervolgens zeer uitgebreid en overtuigend aan dat déze ontmoeting tussen een vorst en een filosoof atypisch is. Het wemelde ook in de Griekse Oudheid al van de ‘geëngageerde intellectuelen’; in plaats van dat de koning de filosoof opzocht, waren het meestal de filosofen die de vorstenhoven opzochten – in weerwil van het cliché van filosofen als wereldvreemde kamergeleerden. Het boek is dan ook bedoeld als de ontkrachting van dat vooroordeel, het is, zoals de ondertitel luidt, ‘een andere geschiedenis van de Griekse wijsbegeerte’.

Hoe ánders het boek is, blijkt uit de gedeelten achterin het boek. Behalve een namen- en zakenregister, is er een index met aardrijkskundige namen en een met Griekse begrippen. Verder is er een kleine, elegante lijst met secundaire literatuur en een uitgebreide met bronnen. Dan zijn er nog een chronologisch overzicht van de belangrijkste historische gebeurtenissen, lijsten met koningen van de verschillende koninkrijken, twee stambomen van belangrijke koninklijke families en maar liefst zes landkaarten… Kom daar maar eens om in een filosofieboek.

De maar liefst 42 bladzijden eindnoten werken‘ontsierend’, zoals Dijkhuis in de inleiding zelf zegt te vrezen, en wekken inderdaad ‘de schijn van academische wetenschappelijkheid’. De eindnoten zouden bedoeld zijn als ‘handreiking en stimulans’ voor de lezer, ‘die desgewenst zelf de antieke en secundaire bronnen kan raadplegen om zich nader in een bepaalde kwestie te verdiepen.’ Maar was een beredeneerde bibliografie dan niet beter geweest?
 

Leer en leven

Dijkhuis’ uitgangspunt is dat in de Griekse oudheid ‘vorst en filosoof, macht en wijsheid’ zeer met elkaar verbonden raakten. Die invalshoek is, zoals de auteur zelf opmerkt, een beperking en een verruiming. De beperking bestaat erin dat er vooral filosofisch thema’s aan de orde komen die in dit verband relevant zijn, en dat zijn natuurlijk ethiek en politieke filosofie. Dat is geen al te groot probleem, omdat dat immers voor de desbetreffende filosofen de belangrijkste thema’s waren. Met name het ‘natuurwetenschappelijk’ denken blijft buiten beeld, terwijl dat in veel geschiedenissen juist sterk de nadruk krijgt. Dat is eigenlijk wel verfrissend.
De bijzondere invalshoek is een verruiming, omdat die de blik verbreedt. Niet alleen kwesties die in de gangbare geschiedenis buiten beeld blijven komen nu in beeld, ook meestal veronachtzaamde figuren krijgen volop aandacht. Volkomen terecht vat Dijkhuis het begrip filosoof ruim op, grofweg als intellectueel, waardoor hij aandacht kan besteden aan bijvoorbeeld Xenophon en Isokrates. De invalshoek werkt ook inhoudelijk verdiepend, omdat hij veel aandacht besteedt aan het verband tussen theorie en praktijk. Dat onderscheid zagen de betreffende filosofen namelijk meestal verre van principieel, maar juist als iets dat bestreden moest worden: zij wilden leven in overeenstemming met hun leer – voor hen was een ontoepasbare leer onzinnig.

Minstens zo interessant is dat een overbekende figuur als Sokrates in een ander daglicht komt te staan. In dit boek is hij namelijk de grote uitzondering: anders dan bijna al zijn voorgangers/leermeesters en navolgers/leerlingen, heeft hij zich nooit met machthebbers willen inlaten.
 
Hoewel het resultaat zeer belangwekkend is, is het jammer dat de gedegenheid ten koste is gegaan van de leesbaarheid. Dat is wrang, omdat de auteur goud in handen had: bizarre anekdotes en fantastische, onvergetelijke verhalen van auteurs als Diogenes Laertius, Plutarchus en Cicero. Uit de geciteerde opmerking over de eindnoten blijkt dat het boek niet bedoeld is als academische verhandeling of studieboek; het is vermoedelijk eerder bedoeld als ‘leesboek’ voor geïnteresseerde leken. Maar daarvoor is het boek, naar mijn smaak, wel erg bedaard.

Die bedaardheid houdt verband met Dijkhuis’ afstandelijkheid. Hij plaatst het verhaal ver weg in de tijd. Nu is het ook allemaal lang geleden natuurlijk (ruim tweeduizend jaar!), maar toch dringt de actualiteit zich onmiskenbaar op. Op zich is het volkomen terecht dat de auteur dat nergens benadrukt, want de lezer ziet de parallellen zelf wel en zal zijn conclusies trekken. Gelukkig laat Dijkhuis de deur soms op een kiertje, als hij bijvoorbeeld terloops verwijst naar de collaboratie van Heidegger met de nazi’s of refereert aan het bezoek van Descartes aan de koningin van Zweden. Maar vanaf de inleiding probeert hij die deur zo dicht mogelijk te laten, om hem in de laatste zin van het boek met een ferme klap dicht te slaan: ‘De bijzondere symbiose die in de Griekse Oudheid tussen vorst en filosoof had bestaan is nooit meer teruggekeerd.’
Het is een slotsom die niet uit het boek volgt, onwaar is, en bovendien het boek eigenlijk tekort doet. Een tegenovergestelde conclusie lijkt mij beter op zijn plaats: de bijzondere symbiose uit de Griekse oudheid tussen filosofie en politiek, die in dit boek zo uitgebreid uit de doeken is gedaan, is altijd zeer tot de verbeelding blijven spreken.
 

Brand

Bij het boek van Dijkhuis slaat de vlam niet echt in de pan, maar een (tot op zekere hoogte) vergelijkbaar, recent verschenen boek van Michel Onfray zou je een uitslaande brand kunnen noemen. Onfray wil niet zozeer een ‘andere geschiedenis’ schrijven, maar een ‘tegengeschiedenis’, zoals hij eerder al een Antihandboek voor de filosofie schreef. Dit boek is het eerste van een zesdelige geschiedenis van de filosofie (het tweede deel is inmiddels ook in het Nederlands verschenen).

Onfray citeert Whitehead, van wie de uitspraak afkomstig is dat de gehele Europese filosofische traditie bestaat uit een reeks voetnoten bij Plato. Dat nu is precies de ‘geschiedvervalsing’ waar Onfray zich tegen verzet, hij gunt ons een blik ‘aan de andere kant van de platoonse spiegel’. Grofweg is de geschiedschrijving van de westerse filosofie volgens Onfray in handen gevallen van een samenzwering van idealisten, die de materialisten er uit hebben proberen te moffelen. Idealisme is één grote poging het lichaam weg te redeneren, terwijl het materialisme onze lichamelijkheid wil ‘vieren’. Onfray wil de vraag ‘Wat kan het lichaam?’ weer centraal stellen. Deze ‘tegengeschiedenis van de filosofie’ is kortom Onfray’s hoogstpersoonlijke geschiedenis van het hedonisme.
 
Net zoals Dijkhuis brengt Onfray vergeten (of niet serieus genomen) filosofen opnieuw onder de aandacht. Zo besteden beide boeken aandacht aan Anaxarchos, Diogenes de cynicus en Aristippos. Verder nemen ze de vele anekdotes serieus die over hen de ronde doen. Bovendien benadrukken ze dat de betreffende filosofen hun leven in overeenstemming probeerden te brengen met hun leer, zodat aan de hand van hun levensverhaal hun leer valt te reconstrueren.

Onfray is daarbij de meest avontuurlijke. Over bijvoorbeeld Aristippos doet het verhaal de ronde dat hij af en toe de agora betrad in een jurk, geparfumeerd en al. Onfray laat vervolgens zijn fantasie enkele bladzijden lang de vrije loop, over zintuigen, ironie, raffinement, genot… Geen oninteressant verhaal, maar het zegt meer over Onfray dan over Aristippos. En dat terwijl Aristippos voor Onfray een zeer belangrijke figuur is, hij is namelijk een van de drie punten van de ‘subversieve driehoek’ – die verder bestaat uit Sokrates en Diogenes – die het gezag ondermijnt van het idealisme van Plato.

Dijkhuis zet alle relevante informatie over Aristippos weloverwogen op een rijtje en reconstrueert zodoende, overtuigender dan Onfray, een even opmerkelijk als belangwekkend figuur. Meer nog dan Epicurus, die geluk uiteindelijk hoger achtte dan genot, is Aristippos de grondlegger van het hedonisme. Dijkhuis laat zien hoe zijn hang naar luxe, geld en zinnelijke genietingen voortkomen uit zijn geloof in de suprematie van het lichamelijk genot. Daar hangt Aristippos’ keuze tegen het politieke leven ook mee samen, net als zijn vrijheidszin en het koesteren van zijn ‘vreemdelingenschap’ – Dijkhuis noemt hem ‘modern, een eeuwige allochtoon’. Dat geeft hem namelijk de mogelijkheid openhartig te zijn en ongezouten kritiek te leveren op het gehuichel van anderen. Filosofie is volgens hem een manier om te leren met iedereen, alle mogelijke soorten mensen, om te gaan. Geheel in overeenstemming met zijn leer maakte Aristippos zich het zo gemakkelijk mogelijk. Hoe oppervlakkig dat ook klinkt, het is ook kritiek op de hang naar diepzinnigheid en spiritualiteit bij Plato cum suis.

Net als bij Onfray wordt Aristippos bij Dijkhuis de tegenhanger van Plato, namelijk als hoveling bij koning (tiran!) Dionysios van Syracuse. Plato was uit idealisme naar Dionysios gegaan, omdat hij meende dat hij, juist als filosoof, als een deskundige op het gebied van rechtvaardigheid en deugdzaamheid, het aan zijn stand verplicht was de koning te ‘verlichten’. Aristippos op zijn beurt antwoordt op Dionysios’ vraag wat hij eigenlijk kwam doen: ‘Toen ik wijsheid nodig had kwam ik bij Sokrates, nu ik geld nodig heb kom ik bij u.’ Desondanks had Aristippos meer succes bij de koning dan Plato; hij leidde als hoffilosoof een lekker leventje, terwijl Plato van geluk mocht spreken dat hij het er levend vanaf bracht.
 
 Pieter Hoexum

De machtige filosoof. Een andere geschiedenis van de Griekse wijsbegeerte, door Hans Dijkhuis, uitg. Boom, Amsterdam 2007, 464 blz., € 24,90
Antieke wijsgeren. Tegengeschiedenis van de filosofie (I), door Michel Onfray, uitg. Mets & Schilt, Amsterdam 2007, 288 blz., € 25,-