‘Het oudste gesteente aan de oppervlakte van de Nederlandse bodem – van zo’n 330 miljoen jaar oud – is nog steeds te zien in de Zuid-Limburgse Heimansgroeve. Maar uit een nieuwe studie van de Geologische Dienst Nederland blijkt dat diep in de bodem van de provincie Zeeland gesteente ligt van zo’n 420 miljoen jaar oud.
Het is een interessant onderzoek, maar de wijze waarop erover gesproken wordt roept wel vragen op. Wat bedoelen we met zoiets als “het oudste stukje Nederland”? Het lijkt een meetbaar gegeven, maar het is eigenlijk een heel relatief begrip. Het is problematisch om te spreken van “Nederland” in geologische termen, aangezien dit land als natiestaat pas vorm begon te krijgen na 1579, aan het begin van de opstand tegen Spanje. De soevereine natiestaat waaraan ook de bodem toebehoort is een nog modernere uitvinding. Het heeft iets absurds om dat begrip te koppelen aan iets dat teruggaat tot ver voor het ontstaan van de mens. Absurd, maar op zichzelf niet onbegrijpelijk. Met het idee van de natiestaat voorziet de mens zichzelf van een thuis in een onverschillig universum. Deze door ons gecreëerde fictie ondersteunen we zelfs met wetenschappelijke gegevens. Zo kan de leeftijd van gesteentes tot meer of minder trots leiden in de provincies Zeeland of Limburg.’
Dynamisch geheel
‘Het is riskant om verhalen over je nationale identiteit op te hangen aan de grond. Daar hebben we in de twintigste eeuw de verschrikkelijke gevolgen van gezien – de nazi’s spraken van Blut und Boden, bloed en bodem. Maar het zou onterecht zijn om de interpretaties van dit onderzoek daarmee te diskwalificeren. De Franse filosoof Bruno Latour ziet in zijn recente werk een belangrijke rol voor de biologie en de geologie bij het creëren van een nieuw begrip van onszelf als deel van “Gaia”, een aardesysteem waarin geen onderscheid te maken is tussen mens en aarde, natuur en cultuur.
In plaats van te denken in statische begrippen als “massief” en “eeuwig” kunnen we volgens Latour juist van de geologie leren dat alles in beweging is. Dat de aarde niet enkel een plek is met coördinaten die we kunnen beschrijven alsof we er zelf geen onvervreemdbaar deel van uitmaken. Het aardoppervlak is slechts de toevallige laag waarop we ons bevinden, maar onze “plek” strekt zich uit in de hoogte (de lucht) en in de diepte (de aarde). Daarin bevindt zich alles waar wij uit voortkomen en wat ons voedt.
Hoe grondiger we met de natuurwetenschappelijke blik naar de wereld kijken, hoe dieper we inzoomen, hoe dynamischer alles blijkt te zijn. Er rijst een beeld op van een werkelijkheid die bestaat uit deeltjes die continu in beweging zijn, in een constante uitwisseling met elkaar. We zoeken houvast in de leeftijd van de “Nederlandse bodem”, terwijl ons eigen lichaam ook stoffen bevat die ontstaan zijn uit verbindingen met deeltjes die miljoenen jaren geleden door sterrenstelsels hebben bewogen. We bestaan zelf uit sterrenstof – hoe oud wil je het hebben?’