‘We zijn ons tegenwoordig erg bewust van verschillen: etnische en religieuze, verschillen in seksuele voorkeur en sekseverschillen. We weten niet hoe we moeten we reageren op de claims en de roep om erkenning van al die verschillende minderheden – claims die elkaar soms uitsluiten.’ De Amerikaanse filosofe Nancy Fraser neemt die moderne verwarring tot uitgangspunt. In Nederland is het probleem net zo urgent als in de Verenigde Staten. Verbied je gezichtssluiers op scholen en vrouwen met hoofddoeken in openbare functies of geef je toe aan de conservatieve eisen aan vrouwen van etnische of religieuze minderheden? Moeten we blij zijn met islamitische scholen in het proces van emancipatie en integratie van moslims? Vooral het feminisme heeft het volgens Fraser moeilijk omdat het vaak conflicteert met claims om culturele verschillen te respecteren en te aanvaarden. Het respecteren van een cultuur waarin het traditie is om meisjes op jonge leeftijd uit te huwelijken, staat bijvoorbeeld lijnrecht tegenover een feministische opvatting van zelfbeschikking van vrouwen.
Fraser: ‘Iedere claim wordt onmiddellijk doorkruist door een tegenclaim van een andere collectieve minderheid die georganiseerd is rondom een collectief verschil. Dat is werkelijk het probleem van onze tijd.’ In de zomer van 2003 gaf Fraser een reeks gastcolleges aan de universiteit van Groningen. Op een warme zomerdag praten we in Amsterdam. Fraser toont zich een geëngageerd, maar precies denker. ‘We moeten een standaard ontwikkelen om te bepalen welke claims terecht zijn en welke niet. Dat gaat niet zonder eerst een stap terug te doen.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Fraser komt uit een Europees getinte enclave in New York: The New School for Social Research, een universiteit die in 1933 werd opgericht door gevluchte Europese, kritische denkers. Ze doceert er politieke wetenschappen aan de Graduate Faculty. Onderzoekers aan The New School hebben nogal altijd een bijzondere belangstelling voor maatschappelijke problemen en Fraser plaatst zichzelf expliciet in de traditie van die universiteit. ‘In mijn werk integreer ik de ideeën van Jürgen Habermas, en Michel Foucault.’ Met Habermas stelt ze veel vertrouwen in de dialoog tussen verschillende groepen. Maar ze is uiteindelijk kritischer dan Habermas: van Foucault erft ze een groot wantrouwen jegens instituties die de mensen in hun soms onterend keurslijf dwingen.
Fraser is ook medeoprichter en redacteur van het sociaal-kritische tijdschrift Constellations. In het tijdschrift staat het bekende artikel van Derrida en Habermas, waarin ze een pleidooi houden voor een verenigd Europa dat een gemeenschappelijk buitenlandbeleid moet voeren – toch een artikel waarmee Constellations afwijkt van veel Amerikaanse kranten die minder Europees zijn gezind tijdens de nasleep van de oorlog met Irak.
Politiek van erkenning
Fraser constateert een sterke toename van een wereldwijde politisering van cultuur. Overal strijden groepen om erkenning van hun culturele identiteit. ‘Minderheden in Europa, vrouwen en homoseksuelen die erkend willen worden, maar ook groeperingen die vechten voor soevereiniteit van gebieden in een land.’ De roep om erkenning van al die minderheden is volgens Fraser door de globalisering – onderdeel daarvan is de toegenomen immigratie – groter geworden. Mensen hebben een sterker besef van ‘de ander’. Communicatie via internet, de invloed van de massamedia en directe contacten met mensen met een andere culturele achtergrond zorgen tegelijkertijd voor een sterkere hybridisatie van cultuur, wat ironisch genoeg oproept tot een nostalgische hang naar de eigen al dan niet vermeende tradities en identiteit.
Arbeid staat niet meer centraal in het vormen van een collectieve identiteit, maar religie en etniciteit. ‘We spreken niet meer over de positie van de arbeider, maar over die van de autochtoon, de allochtoon, de moslim, de jood, de christen, de vrouw of de homoseksueel.’ De inzet is daarmee veranderd: de strijd van de arbeider ging om een rechtvaardiger verdeling van de opbrengsten van arbeid en een oplossing van sociale kwesties, zoals goede huisvesting en de afschaffing van kinderarbeid. In de strijd om erkenning gaat het om erkenning en aanvaarding van een speciale groepsidentiteit van een culturele minderheid. Die strijd loopt uiteen van emancipatie van de homoseksueel tot een fundamentalistische jihad. Wat al die groepen gemeen hebben is hun taal van erkenning.
Fraser had vroeger dezelfde inzet als de ‘oude arbeider’: betere verdeling van geld en welvaart. Nu onderkent ze ook het belang van de politiek van erkenning. ‘Herverdeling is niet genoeg. In de strijd om herverdeling is het uitgangspunt een beperkende economische visie op maatschappelijke verhoudingen. In die visie is geen taal voor de schade die een gebrek aan erkenning kan aanrichten – een gebrek dat des te gevaarlijker is wanneer het is verankerd in onze instituties. Neem bijvoorbeeld de Afro-Amerikaanse Wall Street-bankier. In economisch opzicht deelt hij in de Amerikaanse mogelijkheden en verworvenheden. Maar hij kan nog steeds geen taxi krijgen, omdat New Yorkse taxichauffeurs zwarte passagiers systematisch weigeren.’
Instituten – en de praktijk van de New Yorkse taxichauffeurs is te zien als een niet-officieel instituut – bepalen impliciet wie een volwaardig lid is van de maatschappij en wie niet. Wie mag meedoen en wie in de marge staat. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor homoseksuelen in veel westerse landen. Zij behoren over het algemeen niet tot een economisch benadeelde groep, maar in een aantal situaties tellen zij niet volwaardig mee. Een homoseksuele kandidaat voor het Amerikaanse presidentschap zou het vanwege zijn of haar seksuele geaardheid moeilijk hebben. ‘Er is in het geval van homoseksuelen, maar ook van joden en van vrouwen in de westerse landen nog altijd sprake van miskenning.’
Fraser verdedigt de politiek van erkenning, toch wijst ze op de gevaarlijke alliantie die die politiek is aangegaan met het neoliberalisme. De neoliberalen lijken op te komen voor veel onderdrukte groepen door mee te gaan in hun roep om erkenning. Dáár stoppen ze echter ook. Voor herverdeling is geen plaats meer. ‘De herleving van de politiek van erkenning gaat hand in hand met de hegemonie van het neoliberalisme dat niet anders wil dan het socialistische gelijkheidsstreven tot een achterhaald ideaal bestempelen. Het is geen toeval dat de politiek van erkenning in opkomst is, precies op het moment dat er agressieve door de VS geleide economische globalisering plaatsvindt. Een globalisering die heeft geleid tot een radicale versterking van economische ongelijkheid.’
Tragisch is dat de roep om erkenning van de minderheidsgroeperingen zelf afkomstig is. Veel sociale belangenbewegingen, constateert Fraser, denken dat die erkenning voldoende is, ook om volledig deel te kunnen nemen aan maatschappij en economie. Het verkrijgen van welvaart is vervolgens een individuele verdienste.
Besnijdenis
De politiek van erkenning kan dus een betere verdeling van welvaart in de weg staan. ‘Dan gaat de winst gepaard met een tragisch verlies,’ zegt Fraser. Een voorbeeld: de strijd tegen besnijdenis van de vrouw in bepaalde Afrikaanse landen. ‘De strijd moet niet beperkt zijn tot alleen de erkenning van lichamelijke zelfbeschikkingsrecht voor vrouwen. Een onbesneden vrouw is in die culturen een onaantrekkelijke huwelijkskandidaat. Het huwelijk is voor die vrouwen echter vaak de enige manier om zich economisch staande te houden. Het is dus ook nodig om de economische positie van vrouwen te verbeteren.’ Omdat armoede vrouwen vaker treft, zowel in niet-westerse landen als in de VS en Europa, moet daar vaker rekening mee worden gehouden, vindt Fraser. ‘In de VS is vier jaar geleden een nieuwe echtscheidingswet aangenomen, de zogeheten no fault divorce law. In tegenstelling tot voorheen is het voor het verkrijgen van een echtscheiding niet meer nodig je te baseren op een misstap – zoals ontrouw – van de partner. Feministen vonden dat de oude wet vrouwen infantiliseerde. Maar een ongewenst gevolg van de nieuwe wet is dat vrouwen geen financiële aanspraken op de ex-echtgenoot meer kunnen doen. En zij zijn meestal degenen die door het opvoeden van kinderen geen carrière hebben kunnen maken. Ze vervallen na de scheiding vaak in armoede, omdat ze geen baan of alleen maar een slecht betaalde baan kunnen vinden.’
Fraser vindt het daarom noodzakelijk dat zowel de politiek van erkenning als die van de herverdeling een plaats krijgen in politiek en maatschappij. Bezien vanuit de verdeling is het onrechtvaardig dat er klasse-achtige ongelijkheden die zijn geworteld in de economische structuur van de maatschappij. Hier is de wezenlijke onrechtvaardigheid de ongelijke verdeling. Dit houdt niet alleen inkomensongelijkheid in, maar ook uitbuiting, deprivatie en marginalisatie of uitsluiting van arbeid. De oplossing ligt in een herverdeling: inkomensnivellering, reorganisatie van arbeid en democratisering van procedures die bepalen waarin en hoe geïnvesteerd wordt.
Onrechtvaardig vanuit de erkenningspolitiek is miskenning. En dat kan variëren van culturele dominantie tot gebrek aan respect en uitsluiting. De oplossing is erkenning in de brede zin van het woord: dus herwaardering van miskende identiteiten en culturele uitingen van miskende groepen, het erkennen en waarderen van culturele diversiteit, hervorming van instituten en het ontmaskeren van taal die ten grondslag ligt aan statusverschillen.
Black is beautiful
Fraser waarschuwt daarbij voor een probleem dat aan de politiek van erkenning kleeft. Volgens haar wordt met erkenning meestal erkenning van een bepaalde culturele groepsidentiteit bedoeld. Gebrek aan erkenning betekent een onderwaardering of minachting van die identiteit door de dominantie culturele groep. Dit zou schadelijke gevolgen hebben voor het zelfrespect van leden van de miskende groep. De oplossing zou dan liggen in een identiteitspolitiek waarbij leden van de geminachte groep het beeld dat van hen bestaat verwerpen en vervangen door een nieuw positief zelfbeeld. Black is beautiful bijvoorbeeld. Deze nieuwe collectieve identiteit moet vervolgens publiekelijk worden gemaakt om zo waardering van de hele maatschappij te krijgen. Het succesvolle resultaat is erkenning en zelfrespect.
‘Erkenning op basis van een dergelijke identiteitspolitiek verontrust me,’ zegt Fraser. ‘Ik vrees dat het leidt tot versterking van stereotypen. Het kan de vorm aan nemen van een communitarisme dat groepsidentiteiten simplificeert en onveranderlijk maakt. Dan leidt erkenning niet tot een volwaardige interactie met andere leden van de samenleving, maar tot separatisme, chauvinisme, intolerantie, patriarchalisme en autoritair gedrag.’
‘Sociale rechtvaardigheid veronderstelt dat we met elkaar omgaan als peers. Als gelijken. Erkenning is een kwestie van sociale status. Wat nodig is, is niet zozeer erkenning van een specifieke groepsidentiteit, maar de status van een individueel lid van een groep als gelijkwaardige partner in sociale interactie. Miskenning betekent niet onderwaardering van een bepaalde groepsidentiteit, maar het betekent sociale ondergeschiktheid waardoor iemand niet als gelijke kan meedoen in het sociale en politieke leven. In plaats voor een identiteitspolitiek pleit ik daarom voor wat ik noem een niet-identiteitsgebonden statuspolitiek.’
‘Dat betekent dat we niet de identiteit van een groep centraal moeten stellen, maar geïnstitutionaliseerde patronen van culturele waarden en normen en het effect daarvan op de status van individuen. Als zo’n patroon het mogelijk maakt dat iedereen als gelijke participeren, dan is er sprake van wederzijdse erkenning en statusgelijkheid. Is dat niet het geval en heeft een bepaald patroon het gevolg dat sommige mensen bij voorbaat als inferieur, of zelfs totaal onzichtbaar zijn, dan is er sprake van miskenning en statussubordinatie.’
Toch is erkenning van verschillen wel nodig, meent Fraser. Maar dat is niet hetzelfde als identiteitspolitiek. ‘Voor Nederlanders is het misschien onvoorstelbaar, maar in de VS gaan ziektekostenverzekeringen uit van de man. Ze houden geen rekening met het feit dat vrouwen zwanger kunnen worden. Het verschil tussen man en vrouw moet dus wel gemaakt worden, zodat de vrouw net zo goed kan leven en participeren aan de maatschappij als de man. Maar dat wil niet zeggen dat vrouwen louter als moeder erkend moeten worden – of dat nu betekent dat ze als zoogdier worden gezien, of op een voetstuk worden geplaatst en worden bejubeld in hun vrouwelijke moederlijkheid.’