Home Erik van Muiswinkel: ‘De mens is een acteur’

Erik van Muiswinkel: ‘De mens is een acteur’

Door Frank Meester op 28 oktober 2014

Cover van 11-2014
11-2014 Filosofie magazine Lees het magazine

De Duitse denker Immanuel Kant probeerde in zij filosofie vier vragen te beantwoorden. 
Wat kan ik weten?
Wat moet ik doen?
Wat mag ik hopen?
Wat is de mens?

Erik van Muiswinkel is ook dit jaar weer Hoofdpiet. ‘Mensen zitten wat te rommelen met kleding en schmink en dan komen ze tevoorschijn als Sint en Pieten en doet opeens iedereen mee.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Wat kan ik weten?

‘Het sinterklaasfeest vormt de kern van wat theater is. Je maakt afspraken over de rollen waardoor er eventjes een andere werkelijkheid verschijnt. Het is echt fantastisch om dat mee te maken. Mensen zitten wat te rommelen met kleding en schmink en dan komen ze tevoorschijn als Sint en Pieten en doet opeens iedereen mee. De hele stad verwelkomt je enthousiast. Ik denk dat buiten de leden van het Nederlands elftal niemand zo’n uitbundige ontvangst krijgt als Sinterklaas. En natuurlijk gaat het niet om wie daar in die pakjes zitten. Het gaat erom wat het publiek op hen projecteert. Daarom hoef je als Piet nauwelijks te acteren. Ik kan me nog herinneren dat Aart Staartjes mij belde om te vragen of ik Piet wilde worden. Hij zei mij er toen direct bij dat hij geen stemmetjes of typetjes wilde. Ik moest het helemaal als mezelf doen.

Als je een bekende persoon imiteert kun je dat natuurlijk niet helemaal als jezelf doen. Toch hoef je niet zo gek veel te weten van de persoon die je imiteert. Wat je wel goed moet weten is hoe hij of zij bekendstaat in het collectieve bewustzijn. Ik doe nu in mijn voorstelling Schettino Louis van Gaal na. Wat ik ook geprobeerd heb, ik krijg zijn stem niet te pakken. Als je je ogen dicht doet of je zou me op de radio horen, dan blijft er weinig van mijn imitatie over. Toch werkt het in het theater prima. Het zit hem vooral in het “ooh”, dat hij af en toe zegt en waar hij een speciale gezichtsuitdrukking bij heeft – een soort quasi-verbazing. Met zo’n klein dingetje tover ik op de een of andere manier die hele man tevoorschijn. Vervolgens leg ik hem van alles in de mond wat hij waarschijnlijk zelf nooit zou zeggen. Ik weet eigenlijk meer van mijn publiek en hoe dat Van Gaal ziet, dan van Van Gaal zelf. Je moet daarom nooit de imitator en de geïmiteerde naast elkaar zetten. Dan zie je nauwelijks overeenkomsten. De echte persoon zit altijd rijker in elkaar en is meestal trouwens ook veel aardiger.’
 

Wat moet ik doen?

‘Je mag als imitator mensen best belachelijk maken. Ik ga daarbij uit van de hoge-bomen-vangen-veel-windtheorie: iemand die iets bereikt heeft in zijn leven en daar bekendheid mee heeft verworven, heeft hoogstwaarschijnlijk al heel wat ellende over zich heen gehad. Zo iemand kan daar dus tegen. Daarom heb ik er meer moeite mee als “gewone” mensen belachelijk worden gemaakt. Ik vraag me altijd af of mijn “slachtoffer” er tegen zou kunnen. Ik zou niet zo gauw Jody Bernal of Dave Roelvink imiteren.

Ik heb lang getwijfeld of ik PSV-trainer Harry van Raaij moest nadoen. Hij heeft een lichte slis en een oogafwijking. Is dat wel netjes? Maar goed, hij was een hoge boom. Tot overmaat van geluk bleek hij het buitengewoon leuk te vinden. Zijn vrouw moest er verschrikkelijk om lachen en toen ging hij ook om. Zolang je als komiek, columnist of cabaretier maar zin hebt om je keuze te verdedigen is het goed.’
 

Wat mag ik hopen?

‘Bij elke voorstelling hoop ik dat die gaat vliegen. Soms heb je die ervaring al bij een try-out. Die is nog onvolmaakt en onaf, maar heel eventjes stijg je samen met je publiek op. Je voelt: Ik heb beet. Achteraf hoor je dan van je publiek dat zij het ook even hadden. Maar meestal komt die zweefervaring pas veel later. Je bent op tournee. Je doet je stuk voor de twintigste of dertigste keer en plotseling is het er. De meeste podiumkunstenaars kennen dat gevoel. Sporters trouwens ook. Het is een soort flow, opeens gaat het vanzelf.

En natuurlijk hoop ik dat ik iets teweegbreng met mijn voorstellingen. Maar daar moet je voorzichtig mee zijn. Zelfs al organiseer je een grote actie waardoor het land op zijn kop staat, dan nog is het effect daarvan vrij gering. Ik heb me af en toe wel uitgesproken, zoals bij de Olympische Spelen in China. Er waren veel redelijk verstandige Nederlanders die toch dachten dat China een soort democratie was. Als je alleen door irritant te zijn dat feestje even kunt verknallen, dan moet je dat doen. Maar in een voorstelling gaat zoiets snel in de weg zitten. Bijna alles wat je op die manier van te voren bedenkt, mislukt. Je kunt beter hopen dat je vroeg of laat per ongeluk iets teweegbrengt. Daarom vind ik iemands briefwisseling vaak interessanter dan zijn biografie. Uit die brieven kun je opmaken dat iemand maar wat aanrommelde, achteraf is het dan gemakkelijk om daar als biograaf een lijn in te zien.’
 

Wat is de mens?

‘De mens is een acteur. Misschien zijn er wel situaties waarin je helemaal wordt teruggeworpen op jezelf – als je alleen moet zien te overleven in een oerwoud of zo – maar de vraag is of je dan nog wel een mens bent. Zodra er anderen in het spel komen, ga je in ieder geval rollen spelen. Dat heeft te maken met je bewustzijn: je bent je bewust van anderen en hoe je op ze overkomt. Je bent je bovendien bewust van het feit dat er een gisteren was, een vandaag en dat we dood gaan. De rol die je speelt geeft een verband aan die dingen. Je reflecteert dus op je eigen leven en met je verbeeldingskracht probeer je daar zin aan te geven. Ik heb begrepen dat mensen minimaal drie verschillende rollen spelen in hun leven. Acteurs die vermenigvuldigen dat nog eens flink. Ik denk dat mensen daarom ook een intuïtief enthousiasme hebben voor acteurs.’