Biljarten
Het boek zou een weergave zijn van enkele lezingen die de obscure Franse filosoof Jean-Baptiste Botul in 1947 hield voor een vreemd gezelschap: de inwoners van Nueva Köningsberg, een kolonie van Duitse immigranten en Kantvolgelingen in Paraguay. Deze ‘kantianen’ wilden hun voorbeeld in ieder opzicht volgen: ze kleden zich, aten, wandelden en sliepen zoals de Grote Kant. Maar als ze zich aan de kantiaanse kuisheid zouden houden, zou het snel afgelopen zijn met de kolonie… Ze waren dan ook bijzonder blij dat Botul daar een lezingenreeks aan wilde wijden.
Jarretel
De titel, Het seksuele leven van Kant, blijkt nogal misleidend, want al snel wordt duidelijk dat Kant in het geheel geen seksleven had. Het wordt weer wat interessanter als Botul stelt dat volgens Kant een filosoof die ook niet hoort te hebben; althans, voor een filosoof zou het huwelijksleven niet weggelegd zijn en dus, volgens Kant, ook geen seksleven. Het enige echt pikante dat het boek biedt is een ‘uitnodigend’ briefje van een vrouwelijke bewonderaarster.
Lieve vriend,
Wees niet verbaasd dat ik u, als groot filosoof, durf te schrijven. Ik ging ervan uit u gisteren in mijn tuin te zullen aantreffen. Maar nadat mijn vriendin met mij alle lanen doorstruind heeft en wij onze vriend onder dat cirkeltje van het hemelgewelf niet konden vinden, heb ik mij onledig gehouden met het maken van een degenkwast, die aan u is opgedragen. Ik maak aanspraak op uw komst, morgen in de namiddag. ‘Oh ik kom zeker’, hoor ik u al zeggen. Mooi zo, we verwachten u dus en mijn horloge zal goed opgewonden zijn.
Kant ging niet op deze uitnodiging in. Niet omdat hij niet wilde, maar omdat hij meende dat niet te kunnen maken: het celibaat maakt volgens Botul de essentie uit van Kants filosofie. Behalve praktische bezwaren – alleen al om financiële redenen kon Kant zich lange tijd eenvoudigweg geen huwelijk permitteren – had Kant ook meer inhoudelijke bezwaren. Simpel gezegd zou volgens Kant een huwelijk betekenen dat hij zijn zelfstandigheid zou opgeven, terwijl dat naar zijn idee het hoogste is dat hij heeft.
Als een cocon
Kant is volgens Botul een rationalist, die de verlokkingen van het irrationele uit ervaring kent. Juist omdat zelfbeheersing hem grote moeite kost, is het de moeite waard het vol te houden, dat verschaft hem de zo gezochte menselijke waardigheid. In zijn laatste lezing haalt Botul een van de eerste Kantbiografen aan, Wasianski. Deze Wasianski vertelt over de eigenaardige slaapgewoontes die Kant er in zijn laatste jaren op na hield: hij pakte zich in zijn lakens in als in een cocon. Botul schrijft vervolgens: ‘Ingepakt als in een cocon? Of eerder als een gek in een dwangbuis? Of soms als een adolescent die men in de internaten van die tijd op die manier inpakte om masturbatie te verhinderen? Maar Kant deed het uit vrije wil! Met handen en voeten gebonden! Kant is een bom die er alles aan deed om niet te ontploffen.’
Het hele boek(je) mag dan een grap zijn; deze is wel geslaagd doordat Pagès/Botul Kants uitgangspunten uiterst serieus blijft nemen, en bevat – zoals elke goede grap – een kern van waarheid. In de laatste twee van Botuls lezingen komt de aap uit de mouw, als hij stelt dat Kant helemaal niet in staat zou zijn geweest een gemeenschap te stichten. Dat moet voor de (zogenaamde) toehoorders, de inwoners van Nueva Köningsberg, wel een schok en teleurstelling zijn geweest. Uiteindelijk komt Botul zelfs tot de conclusie dat Kant zich niet zo druk had moeten maken over zoiets abstracts als ‘de waardigheid van de mensheid’, maar eerder om zijn concrete medemensen, in het bijzonder de vrouwelijke helft daarvan. Kant leidde misschien een nogal saai leven, stelt Botul, maar voor een biograaf valt er nog heel wat te doen, namelijk te onthullen wat Kant allemaal deed om het zo saai te houden en hoeveel moeite hem dat kostte.
Binnenkort verschijnt Het seksuele leven van Kant. Over de kuisheid van Kants kritische denken (oorspronkelijk Frans, 1999) van Jean-Baptiste Botul, bij uitg. Agora, Kampen
Manfred Kuehn, Kant A Biography (2001) Cambridge University Press
Kritik der Reinen Vernunft
In de Kritik der Reinen Vernunft onderzoekt Kant de menselijke rede, haar bronnen en haar grenzen. Alle kennis die we hebben over de wereld rondom ons, krijgen we binnen via onze zintuigen. Ons verstand vormt vervolgens deze continu binnenstromende informatiestroom om tot een geordend en inzichtelijk geheel. Verstand en zintuigen werken dus nauw samen in het tot stand brengen van kennis: ‘Gedachten zonder inhoud zijn leeg, aanschouwingen zonder begrippen zijn blind.’
De mens is geen louter passieve ontvanger van kant-en-klare informatie, maar neemt actief deel aan het opbouwen van kennis. Hij kent de dingen als het ware eigenschappen toe. Zo doet alles wat wij waarnemen, zich aan ons voor als gesitueerd in ruimte en tijd. Maar ruimte en tijd zijn geen inherente eigenschappen van de dingen zelf. Wij schrijven hen deze eigenschappen toe, om ze met ons menselijk verstand beter te kunnen vatten. Het Ding op zich, losgekoppeld van alle ervaring, kunnen wij onmogelijk kennen.
Dit heeft vernietigende gevolgen voor de metafysica die zich niet houdt aan de grenzen die het menselijke verstand haar oplegt. Zij stelt zich onvermijdelijk vragen over dingen die alle ervaring overstijgen: God, vrijheid en onsterfelijkheid. Deze ideeën zijn principieel onwaarneembaar, en dus onkenbaar. We kunnen hun bestaan echter ook niet weerleggen, dus blijft er wel ruimte over voor geloof. De ideeën God, vrijheid en onsterfelijkheid krijgen uiteindelijk een regulatieve functie: zij leiden ons in ons denken en gedrag, daar waar geen ervaring – en dus geen kennis – mogelijk is.
Kritik der praktischen Vernunft
Stel, je bent een herbergier die op een middag nietsvermoedend bezig is met het poetsen van de bierglazen. Plotseling komt er een doodsbange man binnen die ijlings de trap op schiet, even later gevolgd door een kerel, duidelijk zonder goede bedoelingen. Als die aan je vraagt of er iemand in jouw logement verstopt zit, mag je dan tegen hem liegen? Dit voorbeeld geeft Immanuel Kant in het artikel Über ein vermeintliches Recht, aus Menschenliebe zu lügen (1797) en beantwoordt de vraag vervolgens met een stellig nee. Het is volgens Kant nooit toegestaan om te liegen, zelfs niet als consequentie daarvan kan zijn dat er iemand de dood vindt.
Deze misschien tegen-intuïtieve gedachte is een gevolg van Kants plichtsethiek die hij systematisch heeft uitgewerkt in onder andere Kritik der praktischen Vernunft (1788) en het heel wat bondiger en toegankelijker Grundlegung zur Metaphysik der Sitten (1785). In deze boeken wil hij een absolute fundering voor moreel handelen vaststellen op dezelfde manier als hij die een aantal jaren daarvoor in Kritik der reinen Vernunft had gegeven voor onze kennis. Die fundering vindt hij in het ‘categorisch imperatief’ waarvan de bekendste formulering is: handel volgens het principe dat tegelijkertijd een algemene wet kan zijn. Dat is bij liegen onmogelijk, want wie zou willen dat liegen een algemene wet zou zijn? Daarom moet je de waarheid spreken, zelfs tegen een moordlustige schurk.