In mijn ervaring zijn mensen die de term ‘metgezelsoort’ horen geneigd om over ‘gezelschapsdieren’ te beginnen, zoals honden, katten, paarden, mini-ezels, tropische vissen, kekke konijnen, stervende babyschildpadden, mierenhopen, papegaaien, tarantula’s in een tuigje en Vietnamese hangbuikzwijnen. Het is waar dat veel van die beestjes, maar zeker niet allemaal en helemaal geen met een onschuldige voorgeschiedenis, gemakkelijk in het eenentwintigste-eeuwse, geglobaliseerde en flexibele hokje van de gezelschapsdieren passen. En natuurlijk, in Wanneer soorten kennismaken spelen historisch gesitueerde dieren in gezelschapsrelaties met net zo gesitueerde mensen een belangrijke rol. Maar de categorie ‘metgezelsoort’ is minder goedgevormd en onstuimiger dan dat. Ja, me dunkt dat dit begrip – niet zozeer een categorie als een hint dat er een ‘worden met’ aan de gang is – een veel rijker web aanbiedt om te bewonen dan welk van de posthumanismes die er ‘na’ (of onder verwijzing naar) de immer uitgestelde ondergang van de mens ook maar in de aanbieding liggen. Kennissen gaan niet aan hun betrekking vooraf; alles wat er is, is de vrucht van worden-met – ziehier de mantra’s van metgezelsoorten. Zelfs het Oxford English Dictionary zegt het. Zwelgend in etymologieën zal ik mijn sleutelwoorden beproeven op hun smaak.
Donna J. Haraway (1944) is een Amerikaanse bioloog en feministische wetenschapsfilosoof. In haar boeken, waaronder Een cyborg manifest (1985) en Simians, cyborgs and women. The reinvention of nature (1991), bevraagt ze de scheidslijnen tussen man-vrouw, natuur-techniek en mens-dier. Ze is emeritus professor ideeëngeschiedenis aan de Universiteit van Santa Cruz. In 2000 ontving ze de John Desmond Prize voor haar bijdragen aan de wetenschap- en technologiestudies.
Metgezel (companion) gaat terug op het Latijnse cum panis, ‘met brood’. Disgenoten aan tafel zijn metgezellen. Kameraden zijn politieke metgezellen. In een literaire context is een vademecum of handboek, bijvoorbeeld de Oxford Companion voor wijn of Engelse dichtkunst, een metgezel die de lezer helpt deze goed te consumeren. Zakelijke en commerciële partners vormen een compagnie, een term die ook wel wordt gebruikt voor de laagste rang in een ridderorde, een gast, een middeleeuws handelsgilde, een vloot koopmansschepen, een lokale afdeling van de padvindsters, een legeronderdeel, en in de volksmond ten slotte voor de geheime dienst CIA. En het werkwoord ‘vergezellen’ (to companion) mag in engere zin dan wel troosten en gezelschap houden betekenen, maar ‘gezelligheid’ staat altijd bol van de seksuele en vruchtbaarheidsconnotaties.
Soort (species) is net als alle oude en belangrijke woorden al net zo promiscue, maar dan in het register van het zicht in plaats van dat van de smaak. Aan de wortel hiervan ligt het Latijnse specere, waarin ‘zien’ en ‘aanschouwen’ de boventoon voeren. In de logica verwijst de species naar een mentale indruk of idee, wat op zijn beurt het idee kracht bijzet dat denken en zien klonen zijn. Soort verwijst zowel naar het eigenaardige – het onverbiddelijk ‘specifieke’, of bijzondere – als naar een klasse van individuen met dezelfde kenmerken, wat er op een zeer veelbelovende – en speciale – manier voor zorgt dat soort z’n eigen tegendeel bevat. Debatten over de vraag of soorten aardse organische entiteiten zijn of eerder het taxonomisch gemak dienen vallen samen met het discours dat we ‘biologie’ noemen. Soort gaat over de dans die verwanten aan gelijken koppelt. Het instapvereiste om voor leden van dezelfde soort door te gaan is grofweg dat ze zich reproductief kunnen kruisen. Van zijdelingse genenuitwisselaars als bacteriën is het nooit de sterke kant geweest om in die zin een soort te zijn. Ook biotechnologisch bemiddelde genentransfers veranderen wat verwant en gelijk is in een tempo en volgens patronen die hun weerga op aarde niet kennen. Zo genereren ze tafelgenoten die niet netjes weten te eten en die, naar mijn oordeel, überhaupt niet samen aan één tafel te gast zouden moeten zijn. Welke metgezelsoorten er zullen, en zouden moeten, leven en sterven, en hoe – dat staat er op het spel. Het woord ‘soort’ structureert ook discoursen over milieu en het behoud daarvan: ‘bedreigde soorten’ dienen daarin tegelijk om waarde te lokaliseren en om dood en extinctie op te roepen op manieren die doen denken aan koloniale representaties van de immer verdwijnende inboorling. De discursieve verstrikking van de gekoloniseerde, de tot slaaf gemaakte, de niet-burger en het dier – allemaal tot een type gereduceerd, allemaal Anderen van de rationele man-mens, en allemaal essentieel voor zijn stralende constitutie – vormt het hart van elk racisme en floreert op dodelijke wijze in de ingewanden van het humanisme. Met deze strik en in al z’n categorieën verweven is de vermeende, zichzelf definiërende verantwoordelijkheid van de ‘vrouw aan de soort’, en wel door deze singuliere, typologische vrouw te reduceren tot haar reproductieve functie. Vruchtbaar ligt zij buiten het stralende territorium van de man, ook al is zij zijn voedingskabel. Dat Afrikaans-Amerikaanse mannen in de VS als ‘bedreigde soort’ worden aangemerkt maakt tastbaar dat er een animalisering gaande is die zowel conservatieve als liberale racialisering van brandstof voorziet. De soort riekt naar ras en geslacht. Waar en wanneer soorten kennismaken moet die nalatenschap worden ontstrikt en moeten betere knopen van metgezelsoorten worden beproefd, binnen verschillen en erdoorheen. De greep van analogieën die erin uitmonden dat alle anderen van de man-mens in en op elkaar storten wordt door metgezelsoorten losgemaakt. In plaats daarvan moeten zij intersectioneel leren leven.
Ik genoot een rooms-katholieke opvoeding. Zo groeide ik op in de wetenschap dat de Werkelijke Aanwezigheid present was onder beide ‘soorten’: de zichtbare vorm van het brood en de wijn. Na het zien en eten van die hartversterkende maaltijd zijn teken en vlees, zicht en voedsel voor mij nooit meer uiteengevallen. Nooit heeft een seculiere semiotiek me evengoed gevoed of evenveel indigestie opgeleverd. Dat feit heeft me er klaar voor gemaakt te leren dat species aan specerij (spice) is gerelateerd. Verder staat species ook voor een soort uit atomen of moleculen samengestelde kunststof die wordt gebruikt bij het balsemen. ‘De soort’ betekent vaak het menselijk geslacht, maar niet voor wie is afgestemd op sciencefiction, waar het welig tiert van de soorten. Je zou je lelijk vergissen in soorten als je er vóór de ontmoeting al veel aannames over deed.
Zoals we nu aan het terugblikken zijn komen we uit bij omkijken, respecere, de daad van respect. In acht nemen, beantwoorden, blikken uitwisselen, opmerken, aandacht schenken, hoffelijke achting hebben, hoogachten – dit is allemaal verbonden met beleefde (polite) begroeting, met het constitueren van de polis, waar en wanneer soorten kennismaken. Makker en soort in een ontmoeting, in achting en respect samenknopen betekent zoveel als een wereld betreden van worden-met, waar precies op het spel staat wie en wat er is. Onderlinge afhankelijkheid van soorten is de naam van het verwereldlijkingsspel hier op aarde, en dit spel moet er een zijn van respons en respect. Dat is het spel van metgezelsoorten die aandacht leren schenken. Er is maar weinig uitgesloten van het benodigde spel; technologie noch commercie, organismen noch landschappen, mensen noch praktijken. Ik ben geen posthumanist. Ik ben wie ik word met metgezelsoorten, die – en wie – door verwanten en gelijken te maken van categorieën een potje maken.
Dit is een bewerkt fragment uit het eerste hoofdstuk van Wanneer soorten kennismaken (Noordboek, 2024).
Wanneer soorten kennismaken
Donna J. Haraway
vert. Mark Leegsma
Noordboek
600 blz.
€ 29,90