In Alkibiades, de roman van Ilja Leonard Pfeijffer over Alcibiades, de beruchtste staatsman van het oude Griekenland, komt één socratische dialoog voor. Daar was ik natuurlijk speciaal benieuwd naar. Alcibiades wil met zijn vriend Socrates spreken over de schaamte die hij altijd tegenover hem heeft gevoeld. Hij kon als politicus en man van de praktijk namelijk nooit voldoen aan de hoge filosofische eisen die Socrates stelt. Maar hij verdedigt zich ook: in een wereld van politieke machtsstrijd en het bespelen van de publieke opinie zijn idealen zoals waarheid en waarachtigheid nu eenmaal onhaalbaar. Hoe graag hij ook zou willen, hoezeer hij ook onder de indruk is van Socrates’ zoektocht naar het goede, het ware en het schone, in de praktijk van de politiek is het onmogelijk aan zulke verheven criteria te voldoen.
Pfeijffer schrijft in zijn nawoord dat hij zich voor deze dialoog baseert op Hannah Arendt, die filosofische waarheid ‘van nature onpolitiek’ noemt. Maar als lezer vraag je je af: waarom schaamt Alcibiades zich dan? Ik schaam me als ik me realiseer dat ik me betweterig heb gedragen, als ik eraan denk dat ik in een land woon met een onfatsoenlijke politiek, als de tranen me in de ogen springen bij muziek. Waarom? Omdat er een maatstaf van gedrag is die ik erken als waarachtig terwijl ik er niet aan voldoe. Ik vind dat ik me fatsoenlijk moet gedragen en de politiek al helemaal, en dat ik mijn emoties moet kunnen beheersen. Zou ik die maatstaven niet erkennen, dan zou er geen reden tot schaamte zijn.
Ik voerde ooit een gesprek met CEO’s over de vraag of je mag liegen in het bedrijfsleven. De communis opinio was dat dat mocht, tot op zekere hoogte. Toen de veertienjarige dochter van een van de deelnemers onverwacht binnenkwam en dat hoorde, zei ze: ‘Dat zal ik onthouden.’ Waarop haar vader onmiddellijk reageerde: ‘Maar jij mag niet liegen!’ Ik meende te zien dat hij zich er ongemakkelijk bij voelde.
Het probleem is dat Pfeijffer en Hannah Arendt een vertekend beeld hebben van wat Socrates deed in zijn gesprekken. Voor Socrates was filosofische waarheid niet louter theoretisch en verheven, en wel degelijk van toepassing op politiek. Zonder een waarachtig beeld van het goede, zonder ethiek, is alle handelen stuurloos, ook politiek. In een socratisch gesprek zoek je naar zo’n beeld van het goede, in de vorm van richtinggevende ideeën. Die zijn je maatstaven van gedrag. Maar zij doen zich aanvankelijk voor als ‘duistere intuïties’ zoals schaamte. Alcibiades onderzoekt zijn eigen schaamte niet, in Pfeijffers gefictionaliseerde gesprek. Integendeel, hij redeneert haar weg.
Deze misvatting van wat Socrates beoogde in zijn gesprekken komt voort uit een andere, diepere misvatting: dat filosofische waarheid een louter mentale constructie zou zijn, niet meer dan een conceptuele bril. Zo is het niet. Ga maar na, waar schaam je je zelf over? Hoe komt dat? En kun je de maatstaven die achter die schaamte zitten zomaar veranderen?