Home De pelgrimstochten van Umberto Eco en Richard Rorty

De pelgrimstochten van Umberto Eco en Richard Rorty

Door Erno Eskens op 26 augustus 2001

07-2001 Filosofie magazine Lees het magazine

Umberto Eco’s roman Baudolino laat zich lezen als een grootse aanval op het pragmatisme van Richard Rorty. Het verhaal van een pelgrimstocht naar een zelfverzonnen utopia.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Gavagai is een sciapode, een wezen dat maar één voet heeft. Op een dag huppelt hij door de vredige buitengewesten van het rijk van diaken Johannes, ergens oostelijker dan oost. Hij stuit op een groepje pelgrims onder leiding van Baudolino. Na wat onhandig geklungel met gebarentaal ontdekt Gavagai dat ook Baudolino het Grieks verstaat. Zelf is hij er geen ster in – zijn zinnen zijn nogal krom -, maar hij spreekt het goed genoeg om zich verstaanbaar te maken. In het gesprekje dat volgt, legt Gavagai uit dat er geen wezenlijk verschil bestaat tussen sciapoden en mensen. De reizigers vallen van verbazing bijna van hun paard. Maar dat ene been dan? Gavagai komt met een redenering: natuurlijk is ieder individueel wezen een beetje uniek – anders zouden hun moeders ze niet herkennen – en zo is het ook tussen de soorten. Maar al die verschillen stellen weinig voor.

‘Jullie (…) heeft ook een been als jullie een been optilt.’
‘Ja, maar dan hebben we er nog een over dat we kunnen neerzetten, en jij niet!’
‘Waarom moet ik been neerzetten, dat ik niet heeft? Moet jij derde been neerzetten dat jij niet heeft?’

De dialoog staat in Baudolino, de nieuwe, vuistdikke roman van Umberto Eco, waarmee de schrijver zich op een literaire manier mengt in actuele debatten over de taal en betekenis. Gavagai verwijst bijvoorbeeld naar een gelijknamig gedachte-experiment van William Orman Quine (1908-2001). In Word and Object vraagt deze Amerikaanse taalfilosoof zich af hoe tweetalige woordenboeken totstandkomen. Hoe ontdek je wat de juiste vertaling van een woord is? Iemand moet de taal als eerste doorgronden. En hoe gaat zoiets eigenlijk? Quine stelt voor gewoon te luisteren naar wat mensen op een bepaald moment zeggen. Je kijkt, met andere woorden, hoe het woord wordt gebruikt en uit dat gebruik leid je de betekenis af. Dus als ze steeds ‘gavagai’ – daar is die kreet weer – roepen op het moment dat er een konijn in beeld komt, dan zal dat woord wellicht ‘konijn’ betekenen. Wellicht, want het kan ook betekenen: ‘hier is een konijn’ of ‘het konijnt’. Het is maar hoe men het woord gebruikt.
Wie de betekenis van woorden, zinnen en teksten reduceert tot hun gebruikswaarde, is in de ogen van Eco een occultist, omdat de ware betekenis van de woorden – hoe moeilijk te achterhalen ook – doelbewust in het vage wordt gehouden. De woorden verwijzen bij de ‘gebruikers’ niet langer naar dingen buiten de taal, maar naar mensen die de woorden op een bepaalde manier inzetten. Ze ontkennen dus dat een woord, een zin of een tekst een werkelijke betekenis heeft. ‘Gebruikers’ hebben bovendien met occulte rozenkruisers, tempeliers en gnostici gemeen dat zij geen empiristen zijn. Ze onderzoeken zelden de werkelijkheid en kijken niet verder dan hun zinnen lang zijn. Dus als een sciapode zegt dat hij niet verschilt van een mens, tja, dan zal dat wel zo zijn voor die sciapode. Hij maakt op zijn manier gebruik van de taal, en dat mag van de ‘gebruikers’.

De Amerikaanse pragmatist Richard Rorty, die de lijn van Quine min of meer volgt, is in 1990 tijdens een congres in Cambridge met Eco in debat gegaan over de gebruikstheorie. ‘Je kunt zinnen niet controleren aan de hand van een object’, zei hij. ‘Je kunt zinnen alleen controleren aan de hand van andere zinnen, zinnen waaraan de eerste is gekoppeld via diverse labyrintachtige afleidbare verbanden.’ Vervolgens draaide Rorty het verwijt van occultisme handig om: ‘De gedachte dat een commentator heeft ontdekt wat een tekst werkelijk doet – bijvoorbeeld dat deze werkelijk een ideologisch construct demystificeert, of werkelijk de hiërarchische tegenstellingen van de westerse metafysica deconstrueert, in plaats van alleen maar in staat te zijn voor deze doeleinden te worden gebruikt – is voor ons pragmatici niet anders dan occultisme. Het is de zoveelste bewering dat men de code heeft ontcijferd en daardoor heeft ontdekt wat-er-werkelijk-aan-de-hand-is.’ Ergo, Eco is een occultist.
Om zijn punt duidelijk te maken schetste Rorty op het congres de ontwikkelingsgang van mensen zoals hij, van mensen die ontdekken dat de waarheid wordt overschat. In een ironische poging zijn positie te verduidelijken sprak hij over de ‘Pelgrimstocht van de Pragmatist’. Na eerst alle tegenstellingen – ‘werkelijk en schijn, zuivere uitstraling en diffuse weerkaatsing, geest en lichaam’ et cetera – te hebben ontmaskerd als schijntegenstellingen en ze ‘actief te vergeten’, eindigt deze reis ‘wanneer men zijn eerdere omzwervingen niet als stadia op de weg omhoog naar Verlichting begint te zien, maar eenvoudig als de toevallige gevolgen van ontmoetingen met diverse boeken die men toevallig in handen heeft gekregen.’
In Eco’s Baudolino staat – toevalligerwijs? – ook een pelgrimstocht centraal. Baudolino trekt erop uit om het machtige rijk van presbyter Johannes te vinden, dat volgens dubieuze oude teksten echt moet bestaan. Ergens in het Oosten. Ook al voelt hij dondersgoed aan dat er iets niet klopt, toch gaat Baudolino steeds meer geloven in het bestaan van het rijk. Hij verliest zich in de teksten en in zijn eigen fantasie. Als goed ‘gebruiker’ van teksten wil hij vooral geraakt worden. Baudolino is iemand die ervoor zorgt dat mensen, om met Rorty te spreken, op het juiste moment bepaalde boeken ’toevallig in handen’ krijgen. Als gezaghebbende, antieke teksten ontbreken, schroomt Baudolino niet ze gewoon even te schrijven. Of ze echt zijn of niet, is immers van secundair belang.

Baudolino is een prachtig boek: spannend, humoristisch en mystiek. Wie de clou van nog niet wil weten, moet hier ophouden te lezen.
In het een na laatste hoofdstuk is Baudolino op een pilaar geklommen. Hij heeft besloten boete te doen voor zijn leugens. Hij blijft maanden op de zuil zitten, waardoor het volk hem als een echte pilaarheilige gaat zien. Zijn fans klimmen met laddertjes omhoog en vragen hem om advies. Steeds spreekt Baudolino wijze, zij het erg voor de handliggende woorden. Op een dag komt er een man te paard aangereden. Zijn zoon heeft net een pijl in zijn oog gekregen. Of Baudolino hem even kan redden. Baudolino voorspelt dat de zoon dood zal zijn als de man weer thuis is. Niets aan te doen. Daar helpt geen zalvend woord meer aan. Als dat later de waarheid blijkt, keert de man terug om stenen naar Baudolino’s hoofd te gooien: een echte pilaarheilige had de zoon met woorden kunnen redden. Het volk besluit om mee te doen. Baudolino vlucht van de pilaar. ‘Je hebt het gezien’, zegt hij tegen een vriend. ‘De enige keer in mijn leven dat ik de waarheid en niets dan de waarheid heb gesproken, hebben ze me gestenigd.’ Met de bulten op zijn hoofd hervat Baudolino zijn pelgrimstocht naar de door hemzelf verzonnen eindbestemming.