Home De kunst van het verlangen
Liefde

De kunst van het verlangen

Door Leon Heuts op 11 februari 2008

02-2008 Filosofie magazine Lees het magazine

Iedereen die ooit verliefd is geweest, zal het herkennen. Degene die je begeert, had geen ander kunnen zijn. Je verlangen lijkt voorgoed vervuld. Lijkt, want je geliefde ís weldegelijk een ander. En die valt nooit helemaal samen met jouw verlangen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Waarom kan verlangen zo kwellend zijn? Waarom gooien we soms ons aangename leven overhoop, breken we met de dagelijkse routine, verlaten we baan of huis om ‘ons verlangen’ te volgen? Het enige dat we zeker weten, is dat als we het hebben over ‘verlangen’, het nooit zo maar over behoeften gaat – zoals behoefte aan voedsel. Verlangen impliceert iets ‘hogers’ – iets dat ons hele wezen in de ban houdt, een roep die we moeten volgen, omdat deze lijkt te appelleren aan iets dat altijd al in ons aanwezig was. ‘Ik had deze plek van verlangen altijd al in mij’, zegt de jonge hoofdpersoon in L’Amant van Marguerite Dumas, als een liefde haar verlangen doet ontwaken – ook al betekent het volgen van dit verlangen in haar geval een breuk met haar familie. Die roep is niet slechts een roep om zelfhandhaving, zoals de noodzaak te eten, een dak boven het hoofd te hebben, te werken, kortom een bestaan op te bouwen. De roep van het verlangen kan ons juist doen breken met een leven dat op zich aangenaam is. Als we naar iets verlangen, dan is het alsof we ons hele bestaan in een nieuw licht zien. Daarom kunnen we ook besluiten dat alles anders moet. In het verlangen zetten we onszelf op het spel.

Dat maakt verlangen hachelijk, want wie zichzelf op het spel zet, kan zichzelf ook kwijtraken. ‘Verlangen voedt zichzelf met zijn eigen honger’, schrijft Emmanuel Levinas (1906-1995) in Ethics and Infinity, om het hachelijke te onderschrijven. In tegenstelling tot behoeften en begeerten is het verlangen volgens Levinas oneindig; het kan nooit helemaal worden vervuld. Behoeften en begeerten kunnen daarentegen – zij het tijdelijk – worden bevredigd. Zij wijzen ons op een tekort van het lichaam: honger of dorst, maar dat geldt tot op zekere hoogte ook voor de hang naar genegenheid, veiligheid en seks. En hoewel we elke dag weer honger hebben, zijn we in ieder geval tijdelijk voldaan met een maaltijd. Het verlangen is volgens Levinas daarentegen een honger die nooit verdwijnt. Het lijkt alsof Levinas hiermee tot niets komt, het handelen voortdurend uitstelt om het verlangen in stand te houden. Maar hij bedoelt iets anders; juist om te kunnen handelen, zou Levinas zeggen, moeten we op een bepaalde manier het verlangen als onvervulbaar beschouwen.
 

Next new thing

Levinas staat in de filosofische traditie die ‘fenomenologie’ wordt genoemd, en is vooral geïnspireerd door het werk van de Duitse filosoof Martin Heidegger, hoewel hij er ook flinke kritiek op heeft geuit. Deze fenomenologie probeert de bestaanswijze van de mens te beschrijven, de manier waarop hij in de wereld staat. Daar is namelijk iets bijzonders mee; mensen leven niet ‘zo maar’ in de onwetende en zalige gegevenheid van de natuur, zoals dieren. De condition humaine is nooit zo maar een gegeven, maar een opgave: de mens ‘is’ niet, hij ‘heeft te zijn’. Omdat hij weet heeft van zijn bestaan, moet hij het ook op zich nemen, en er wat van zien te maken. Dat geeft de mens een zekere vrijheid, maar tegelijkertijd geeft het zijn bestaan ook iets toevalligs. Ons bestaan is geen ‘gegeven’, het is slechts een mogelijkheid. Volgens Levinas is dit positief; het verlangen wordt geboren uit de mogelijkheid het anders te doen, te breken met de dagelijkse routine en daadwerkelijk te veranderen. We veranderen dan niet zo maar om het veranderen – het gaat hier niet om het najagen van the next new thing. We veranderen, volgens Levinas, omdat iets ons bevraagt of een appèl op ons doet. Een vraag om hulp bijvoorbeeld, die laat zien hoe zelfgenoegzaam en egocentrisch we eigenlijk leven. De ander stelt iets tegenwoordig, dat was ontsnapt aan onze aandacht. En daarom kunnen we besluiten verantwoordelijk te handelen, het bestaan op ons te nemen.
 

Don Juan

Maar kunnen we wel de ‘openheid’ opbrengen die daarvoor noodzakelijk is? De openheid benadrukt dat dit leven een toevalligheid, of mogelijkheid is, en dat is ook beangstigend. We verlangen immers naar veiligheid, geborgenheid en vervulling, eerder naar een closure dan naar openheid. Sommigen zijn weliswaar bereid het vertrouwde bestaan op zijn kop te zetten, een nieuwe liefde te volgen, betaalde uren op te geven voor vrijwilligerswerk, of wat dan ook. Maar we hebben dan toch de hoop dat dit nieuwe leven beter bij ons past dan het oude. We streven naar een leven zoals het ‘hoort te zijn’.

Daar is niets mis mee. We kunnen inderdaad niet ‘blijven hangen’ in het verlangen. Een dergelijk verlangen is steriel, en er komt niets uit voort. De rokkenjager Don Juan wil permanent verlangen, en laat daarom iedere vrouw door zijn handen gaan. Maar ondanks zijn schijnbare viriliteit is hij op existentieel niveau impotent. Hij verlangt niet, maar weigert werkelijk te verlangen. Wie werkelijk verlangt, moet zich durven overgeven. Verlangen spoort aan tot verandering, maar Don Juan kan niet daadwerkelijk veranderen. Hij kan het enige echte offer – namelijk zijn eigen hart – niet brengen. Hij doet wel, maar handelt niet. Hij verovert zonder te kunnen worden veroverd. Liefde en lijden zijn volgens Levinas nauw met elkaar verbonden, maar Don Juan weigert zelf lijdend voorwerp te zijn.

Maar wie daarentegen streeft naar een leven ‘zoals het hoort te zijn’ kan evengoed het verlangen compleet verspelen. Eén van de mooiste teksten over hoe het verlangen wordt vervuld door een leven ‘zoals het hoort’, is ongetwijfeld de voordracht van de Griekse dichter Aristofanes, zoals die is opgetekend door Plato in Symposion of ‘feestmaal’. Deze tekst is het verslag van een drinkgelag, waar briljante Griekse geesten een verhandeling geven over Eros – de god van liefde en verlangen. Volgens de dichter Aristofanes wordt het verlangen in ons opgewekt, omdat mensen niet ‘heel’ zijn. Er ontbreekt eigenlijk iets aan ons, de helft om precies te zijn. Hij vertelt de mythe dat mensen ooit daadwerkelijk ‘heel’ waren. Ze waren oorspronkelijk bolvormig, sommige van deze ‘bollen’ bestonden uit twee mannelijke helften, andere uit twee vrouwelijke, en weer andere uit een mannelijk en een vrouwelijk deel. Maar deze oermensen tartten de goden, waarop Zeus de bollen doormidden hakte, teneinde het mensenras te verzwakken. Sindsdien worden mensen verteerd door het verlangen de oorspronkelijke wederhelft weer terug te vinden. De mythe verhaalt prachtig over wat iedere mens die ooit verliefd is geweest zal herkennen. Degene die je begeert, had geen ander kunnen zijn. Jullie zijn voor elkaar bestemd. Hij is misschien wat laat je leven binnen gewandeld, maar hij was er tegelijkertijd altijd al. Het verlangen schijnt volledig vervuld te zijn, maar er is een nadeel. Het object van de liefde had ogenschijnlijk geen ander kunnen zijn – maar of we willen of niet: hij is een ander. De liefde waarover Aristofanes schrijft, kan zich voordoen als volmaakte liefde, maar in werkelijkheid vooral narcistische egoliefde zijn.
 

De mooie jongeling

De kunst van het verlangen is oneindig verlangen, en toch de hoop op vervulling behouden. Om dat voor elkaar te krijgen, moeten we erop gespitst zijn dat in ieder concreet verlangen altijd iets ontsnapt. Op datzelfde drinkgelag houdt ook de filosoof Socrates een verhandeling over Eros. Socrates, de protagonist van Plato die in al zijn teksten figureert, stelt dat wat wij liefhebben of verlangen niet zo zeer een concrete ander is. Wat de ander in ons losmaakt, is een verlangen naar liefde op zich. Liefde op zich is niet deelbaar, laat staan dat we verlangen naar slechts een helft ervan, zoals bij Aristofanes. Liefde en schoonheid zijn één geheel, en alle objecten op deze wereld die we liefhebben en mooi vinden, hebben daar deel aan. In een andere tekst – Phaedrus – zegt Socrates hoe verliefdheid op een mooie jongeling ons herinnert aan liefde en schoonheid op zichzelf; de jongen biedt ons een spoor, een glimp van waar we het meeste naar verlangen. In mooie objecten schijnt een andere wereld door, een oneindig veel mooiere. Een wereld die aanvankelijk alleen voor het verstand toegankelijk is, omdat het verstand ons het vermogen geeft te abstraheren: uit vele mooie lichamen leiden we ‘de idee schoonheid’ af. Een wereld van begrippen dus, slechts toegankelijk voor onze ziel. Plato lijkt een afkeer te hebben van de werkelijke wereld, een wereld van lichamelijkheid, waarin alle schoonheid uiteindelijk vervalt. Het verlangen grijpt volgens hem naar iets ‘blijvends’, een maatstaf voor schoonheid of goedheid, die niet verslijt. Toch is dat niet het hele verhaal, want Socrates beschrijft Eros ook als iets tussen onze wereld en het hogere in; hij is gebonden aan deze wereld, wordt zelfs vurig aangespoord door onze zintuigen die hem voeden met mooie beelden. Die mooie beelden zijn nooit de incarnatie van ‘absolute schoonheid’, maar misschien is dat eerder een soort genade dan een gebrek. Deze wereld hoeft nu immers niet volmaakt te zijn, een spoor van perfectie is voor het verlangen en onze verbeelding al voldoende. Plato gaat zelfs zo ver om te stellen dat absolute perfectie – wat hij ‘de idee van het goede’ noemt – ook nog de wereld van begrippen overstijgt. Deze idee overstijgt zelfs iedere ordening, bevindt zich ‘aan gene zijde van het zijn’. Voor Levinas – in dit opzicht echt ‘platoons’ – is die omschrijving van het grootste belang. Die klinkt tamelijk geëxalteerd, maar is tegelijkertijd een pleidooi voor nuchterheid en terughoudendheid. De idee van het goede ‘is’ strikt genomen niet – het goede bevindt zich immers aan de andere kant van het zijn – dus we komen daar ook nooit echt bij. Dat hoeft ook niet; het goede laat de wereld aan zichzelf over, en werpt er slechts zijn licht op. Het maakt mogelijk zonder dwingend aanwezig te zijn. Dat is voldoende om te kunnen handelen. Als we daarentegen de bron van het licht willen aanschouwen, dan raken we verblind en kunnen we helemaal niks meer. We kunnen het hogere niet zo maar naar beneden halen, het zou ons verpletteren. Maar we kunnen wel verlangen in dat licht te handelen. Volgens Levinas, naast de fenomenologie zeer beïnvloed door de joodse theologie, is er ten opzichte van het hoge een zekere terughoudendheid nodig, een schroom, juist om er zicht op te behouden. Anders worden we erdoor vernietigd. 

Soms kan een gebeurtenis – een ontmoeting, een geboorte – ons hele leven doen oplichten, en ons op het spoor zetten van een hoger doel, ook al houdt dat in dat we ons leven danig op zijn kop moeten zetten. We hoeven daartoe niet een en al goedheid te zijn. Het is voldoende te handelen in het licht van wat goed is. Die terughoudendheid wil niet zeggen dat we niet resoluut moeten proberen ons verlangen vervuld te krijgen, want we zien ons leven wel degelijk in een nieuw licht. We voelen ons geroepen te handelen. Maar de hoop op vervulling blijft levend, juist omdat we níet proberen de hemel op aarde te brengen: in dat geval wordt aan het leven ieder toeval ontnomen, iedere mogelijkheid door het onverwachte wordt overvallen. Het leven is dan een project, werk in uitvoering. De liefde die blijvend inspireert, is zowel vastberaden als terughoudend. Het verlangen is precies de kunst te handelen in het licht van het goede, zonder de lichtbron te willen bezitten.