‘We kunnen het hart van een mens beoordelen door naar zijn behandeling van dieren te kijken’, aldus Immanuel Kant. Woorden met een wrange actualiteit, gezien de klinische danse macabre op het Nederlandse platteland – door de overheid aangeduid als het ‘preventief ruimen inzake het mond- en klauwzeervirus’. Tien denkers over het eten van vlees.
Pythagoras (ca.582-500 v.Chr.)
‘Hoe slecht is de gewoonte en hoe goddeloos de aanslag op eigen bloed, als mensen met hun zwaard een jonge koe de keel doorklieven en haar zonder meelij laten klagen; als men een bokje, dat om hulp roept als een angstig kind, kan slachten of kan smullen van een vogeltje waaraan men zelfs altijd graantjes gaf! Hoe klein is het verschil met wat een echte misdaad heet? Waar ligt de grens bij zulke daden? Een stier moet ploegen en zijn dood aan ouderdom verdienen, een schaap mag ons beschermen tegen kille noordenwind, een geitje ons haar volle uier reiken om te melken, maar schaf die netten, strikken, klemmen en gemene listen toch af! Bedrieg een vogel niet met takken vogellijm, omsingel herten niet met een schrikdraad vol vogelveertjes, verberg geen scherpgebogen vishaak in bedrieglijk aas! Dood dieren als zij schade doen, maar laat het dan bij doden; hun vlees behoort niet in uw mond; uw mond kent zachter voedsel.’
Pythagoras’ opvatting uitgelegd door Ovidius in Metamorphosen, Boek 15.
Plutarchus (46-120)
‘Ik vraag me af wat de eerste mens bezielde wiens mond geronnen bloed aanraakte en die zijn lippen naar het vlees van het dode dier bracht, die tafels klaarmaakte met dode lichamen, en het waagde voedsel te noemen wat even daarvoor schreeuwde en brulde, bewoog en leefde? Hoe kon hij een slachting aanzien waarbij kelen werden doorgesneden, huiden werden afgestroopt, en ledematen werden afgebroken? Hoe kon hij de stank verdragen? Hoe kan het dat deze bezoedeling hem de eetlust niet ontnam. Hij proefde immers de pijn van deze schepsels, en zoog de sappen uit hun dodelijke wonden. Het zijn geen leeuwen en wolven die we uit zelfverdediging doden en daarna opeten. Integendeel! We negeren deze dieren en slachten onschuldige, tamme wezens, zonder angels en tanden die ons kunnen verwonden. Omwille van een klein beetje vlees ontnemen wij deze dieren het licht en het leven waar zij door hun geboorte recht op hebben. (..) Wanneer je stelt dat wij van nature niet zonder vlees kunnen, dood dan zelf wat je wilt eten. Doe dat dan echter op eigen kracht en maak geen gebruik kapmessen, knuppels of bijlen.’
Uit Plutarchus’ Moralia
Thomas More (1478-1535)
‘Bij die markten waarvan ik boven melding maakte, zijn ook markten voor levensmiddelen. Daar komt niet alleen groente, vruchten en brood, maar ook vis en vlees. De slachtplaatsen echter bevinden zich buiten de stad, ergens waar men met stromend water alle vuiligheid kan wegspoelen. Het slachten en schoonmaken geschiedt door slaven, want zij willen niet dat hun eigen burgers eraan gewoon raken om dieren in stukken te hakken, waardoor de barmhartigheid, de trek die de mens het meeste siert en hem eigenlijk tot mens maakt, langzamerhand verloren zou gaan.’
Michel de Montaigne (1533-1592)
‘Er is zoiets als een zeker respect, een algemene verplichting ten opzichte van de mensheid, dieren met leven en gevoel en zelfs bomen en planten. We zijn rechtvaardigheid verschuldigd aan mensen en genade en vriendelijkheid aan andere wezens… zij en wij hebben een gezamenlijk belang.’
Uit Michel de Montaignes Essays
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Voltaire (1694-1778)
‘God sluit geen pact met bomen en stenen, omdat dit dingen zijn zonder gevoel. Hij gaat echter wel een verbond aan met de dieren, die hij begiftigd heeft met gevoelens die vaak fijnzinniger zijn dan die van onszelf. Daarom zal hij nooit toelaten dat de mens zich verlaagt tot barbaarse praktijken als het eten van het vlees en bloed van dieren, omdat in werkelijkheid, bloed de bron van al het leven is, en dus van de gevoelens.’
Uit Voltaires Traité sur la Tolérance
Jean-Jaques Rousseau (1712-1778)
‘Een van de bewijzen dat de voorkeur voor vlees niet natuurlijk is voor de mens, is de onverschilligheid die kinderen voor zulke gerechten vertonen, en de voorkeur die ze tentoonspreiden voor alle vegetarisch voedsel, zoals zuivelproducten, gebak, vruchten, enzovoorts. Het is van het grootste belang deze oorspronkelijke voorkeuren niet te laten denatureren, en kinderen niet tot vleeseters te maken; zo niet omwille van hun gezondheid, dan omwille van hun karakter; want welke uitleg men ook geeft aan dit feit, de ervaring leert met stelligheid dat mensen die veel vlees eten in het algemeen wreed en gewelddadig zijn, meer dan anderen; dat is in alle tijden en overal ter wereld geconstateerd.’
Uit Rousseaus Emile
Immanuel Kant (1724-1804)
‘Als de mens luistert naar zijn diepste gevoelens, weet hij dat hij goed moet zijn voor dieren, want hij die wreed is tegen dieren, is ook hardvochtig voor mensen. Wij kunnen het hart van een mens beoordelen door naar zijn behandeling van dieren te kijken.’
Uit Immanuel Kants Verzameld werk
Jeremy Bentham (1748-1832)
‘De dag kan komen dat de dieren die rechten verwerven waarvan ze alleen door tirannieke hand werden weerhouden. Net zoals een sprekend dier is een volwassen paard of hond veel rationeler dan een kind van een dag, een week, of zelfs een maand oud. En zelfs als dat niet zo zou zijn, wat zou dat uitmaken? De vraag is niet of ze rationeel zijn, noch of ze kunnen spreken, maar of ze kunnen lijden. Waarom zou de wet haar bescherming weigeren aan een wezen met gevoel? De tijd zal komen dat de mensheid zijn mantel uitstrekt over alles dat ademt.’
Uit Jeremy Benthams Principals of morals and legislation
Arthur Schopenhauer (1788-1860)
‘De aanname dat dieren geen rechten hebben en de illusie dat het moreel gezien niet uitmaakt hoe we hen behandelen is zonder twijfel een schandelijk voorbeeld van westerse grofheid en barbarij.’
Uit Schopenhauers Über die Grundlage der Moral
Albert Einstein (1879-1955)
‘Ik ben ervan overtuigd dat een vegetarisch dieet, door haar fysieke invloed op het menselijk temperament, een zeer positieve uitwerking zou hebben op de gehele mensheid.
Einstein in een brief van 27 december 1930 aan de Vegetarian Watch-Tower