In dit derde deel van zijn machtige en zeer mooi uitgegeven encyclopedie staan de deskundologen opnieuw centraal. Een deskundoloog is iemand die zich specialiseert in zelfverzonnen problemen en deze encyclopedie waardeert alle vergeefse pogingen om greep te krijgen op de idiotie van het bestaan. In 1970 richtten Max Reneman, Robert Jasper Grootveld, Theo Kley en anderen het Deskundologisch Laboratorium op, waarin de krachten zijn gebundeld van de IS (Insekten Sekte), het EKK (Eksooties Kietsj Konservaatooriejum), het Resistentie Orkest, en de Lowlands Weed Company. De Deskundologie trad in de openbaarheid via publieke acties, tentoonstellingen en speculatieve vlugschriften zoals Het Deskundologisch Tijdschrift (1971) en het Deskundologisch Handboek: deel I (1972) waarin de Deskundologische doctrine wordt uitgewerkt en toegepast. Deskundologie blijkt het ultieme emblematische antwoord op alle problematologie. Deskundologie kent de afdelingen: Milieuverveling (‘er is positieve en negatieve verveling, damp-fax en vochtige fax’), Immuun-Blauw (kleur van het heelal en het immateriële), Sonologie (kunnen planten meeluisteren?), Standpunten (Hoe een eigen standpunt te bepalen?), Maatstaven (criteria voor criteria), Nephelogie, Tientallige stelsels (Kroese), Vaderlandse geschiedenis, de Stichting Openbaar Kunstgebit. Maar zoals Van Boxsel zelf zegt: deskundologie heeft niets met humor te maken. Door omkering, overdrijving of woordspeling ontmaskert ze agologie, polemologie, andragogie, psychologie of sociologie, als ‘superieure bedonderkunde’. ‘Het verschil is dat deskundologen bewust doen wat deskundigen onbewust doen’. Deskundologen verheffen domheid tot levenskunst, tot een hogere vorm van wijsheid. In het hoofdstuk De geboorte van de waterwolf bespreekt Van Boxsel de glorieuze domheid van de Nederlanders die er vakkundig in geslaagd zijn hun land binnen enkele eeuwen onder de zeespiegel te pompen. Deze domdaad dwingt Nederland tot steeds nieuwe ontwikkelingen op technisch, economisch en bestuurlijk gebied. Filip buekens
Matthijs van Boxsel heeft afstand gedaan van alle professionele bezigheiden om zich geheel en al te kunnen wijden aan de domheid, waarbij hij domheid zo definieert dat ‘de hele wereld onderwerp van studie is’. Van Boxsel meent dat domheid niet zomaar een gebrek aan intelligentie is, maar een eigenschap op zich: cultuur ontstaat uit domheid en onze hele cultuur is een poging om met onze domheid in het reine te komen. De ideale combinatie is die van domheid met een buitenmaatse intelligentie, want dan ontstaan de gekste denkbeelden. Van Boxsel moet de domheidsdetector hebben ontdekt, want met een feilloos gevoel waart hij door de wereld om overal domheid op te sporen: fiat stultitia, pereat mundus (domheid blijft bestaan, ook al zal de wereld vergaan). Een goed patafysicus (de pionier die het filosofisch terrein ver voorbij de metafysica onderzoekt) moet die detector moeiteloos kunnen aansluiten op een GPS-systeem: rijdend door de lage landen, en voortdurend het knisperen van de teller: dom, dom, dom…
Bedonderkunde
Matthijs van Boxsel heeft er zijn levenswerk van gemaakt om alle facetten van de domheid in kaart te brengen. Het is nu wachten op het moment dat Van Boxsel met zijn domheidsdetector door een goede filosofische bibliotheek zal gaan sluipen: bij welke boekenplanken gaat de detector rood aanslaan? Welke filosofen komen op zijn zwarte lijst te staan? Welke ideeën mogen wij tot filosofische patafysica rekenen? Domheid kan mateloos toeslaan. Wij zijn gewaarschuwd!