In de zomer van 1987 werd student Algemene Letteren Wouter Kusters psychotisch. Gedwongen opname, isoleercel, behandeling onder dwang en een verblijf van enkele maanden op een gesloten afdeling van een psychiatrische inrichting waren het gevolg. Zeventien jaar later -hij is inmiddels gepromoveerd in de Letteren – verwerkt Kusters zijn ervaringen, de verslagen uit zijn medisch dossier en een filosofische reflectie daarop in Pure Waanzin tot ‘een zoektocht naar de psychotische ervaring’.
Het naast elkaar plaatsen van deze 3 verschillende bronnen (herinnering, dossier en wetenschappelijke kennis) levert een aantal wrange illustraties op van het totale wederzijdse onbegrip tussen de psychoot en zijn behandelaars. De psychiatrie is weliswaar de behandelende instantie, maar daarmee is het nog niet de juiste discipline om de psychose te begrijpen, stelt Kusters: ‘Wanneer een arts een gebroken been spalkt is de relatie tussen diagnose, behandelwijze en resultaat duidelijk. Wanneer iemand denkt dat hij persoonlijk door de president van Amerika wordt aangesproken, en vervolgens wordt zijn neurotransmitteroverdracht bijgestuurd, dan is de behandeling misschien geslaagd maar blijft de patiënt onbegrepen.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Om te begrijpen wat een psychotische ervaring is hebben we meer aan de filosofie, de poëzie, de kunst en vooral het verslag van de psychotische ervaring. In kort bestek voert Kusters de lezer langs de verschillende fasen van de psyhose – ontregeling, extase en opleving – en duidt die aan de hand van de tekentheorie van De Saussure, de tijdsbeleving van Bergson en de opvattingen van Deleuze en Guattari. ‘De ervaring van waanzin vraagt om filosofische reflectie’, licht Kusters, die inmiddels zelf filosofie studeert, toe. ‘Want wat is het verschil tussen het filosofisch onderzoek naar de grond waarop wij leven en het psychotisch afgraven van diezelfde grond?’, vraagt hij zich hardop af. Een van de meest opvallende kenmerken van de psychoot is dat hij bestaande regels en conventies verwerpt en zelf nieuwe, voor andere volstrekt onbegrijpelijke, tekens en verbanden ziet. Kusters brengt deze ervaring in verband met de stelling van de Schotse empirist David Hume die stelde dat álle kennis berust op het vertrouwen op gewoontes en willekeurige conventies.
Is de grens tussen waanzin en normaliteit dan nog wel duidelijk af te bakenen? In Pure waanzin wordt de psychose zoveel mogelijk verduidelijkt door te verwijzen naar ervaringen die iedereen kent. Wil de auteur de grens tussen gek en gezond opheffen? Kusters: ‘Michel Foucault suggereert in De geschiedenis van de waanzin dat de grens tussen normaal en waanzinnig niet bestaat. Dat de inrichting de waanzin creëert. Zover wil ik niet gaan: er is natuurlijk wel degelijk een onderscheid. Normale mensen leven in een gemeenschappelijke wereld, een met anderen gedeelde wereld waarin men elkaar begrijpt. De psychotische wereld is niet intersubjectief. Die is puur en alleen subjectief. Een psychoot zit in zijn eigen wereld opgesloten – en is daardoor moeilijk bereikbaar en corrigeerbaar. Ik wil die grens niet ontkennen maar er het liefst wel zo veel mogelijk overheen springen.’
Doordat het boek vooral de ontremming, de creativiteit, de energie en het plezier van de psychose benadrukt en nauwelijks het lijden, de pijn en de angst die een psychose met zich meebrengt beschrijft, wekt de auteur de suggestie van romantisering van de gekte. Ten onrechte, meent hij. Het is een tegenwicht tegen de overdaad aan ziek-en-zielig-literatuur. Kusters wil juist de psychotische ervaring zo veel mogelijk recht doen zonder deze totaal te medicaliseren of juist te romantiseren, zoals de beweging van de antipsychiatrie deed, in de jaren zeventig. ‘De antipsychiatrie beschouwt de psychoot als een ziener en de psychose als een reis door een onbekend en exotisch land. Dat beeld klopt niet. Er is niet een soort extra diepte die door de psychoot zou worden waargenomen. Een psychoot is eerder een eenzame vluchteling in niemandsland.’