Plato (427–347 v.Chr.)
Waanzin werd bij de oude Grieken meestal beschouwd als een gift van de goden; waanzinnigen stonden in contact met een andere wereld. Die was zo verbijsterend dat de waanzinnige zijn ervaring niet via normale woorden met de rest van de mensen kon delen. Ook Plato meende dat waanzin mogelijk een goddelijke drift was: die bracht, mits ze een geschenk was van de goden, grote wijsheden voort. Dit blijkt uit een dialoog uit Plato’s beroemde boek Phaedrus, waarin Socrates de volgende woorden spreekt: ‘Wanneer de profetes in Delphi en de priesteressen in Dodona in vervoering raakten [met andere woorden, waanzinnig werden], brachten zij de Griekse staat en zijn burgers veel goeds. Maar als zij hun verstand gebruikten, leverde dat weinig of niets op.’
Thomas van Aquino (1225-1274)
Hoe kunnen God en waanzin tegelijkertijd bestaan? Deze vraag zal tegenwoordig weinig gelovigen wakker houden, maar in de Middeleeuwen was deze kwestie van levensbelang. Het probleem is voor de theologen als volgt: kan de ziel van een persoon gered worden als hij de rationele capaciteiten mist om de sacramenten af te nemen? Als het antwoord nee is, dan lijkt het erop dat mensen die waanzinnig geboren worden simpelweg gedoemd zijn. Voor de theoloog Thomas van Aquino was dit een onacceptabele conclusie. In zijn antwoord legt hij de nadruk op het onderscheid tussen lichaam en ziel. Volgens Aquino is er geen verschil tussen de ziel van een waanzinnige en een rationeel individu. De waanzin ontstaat door een stoornis in het lichaam en kan in theorie zelfs genezen worden. Hierdoor kunnen de waanzinnigen deelnemen aan sommige sacramenten, zoals de doop, en blijft verlossing mogelijk. Zo zorgt Aquino ervoor dat waanzin geen wrede grap van God wordt.
Erasmus (1466-1536)
Toen Erasmus zijn boekje Lof der zotheid publiceerde, vroeg heel Europa zich af: ‘Meent hij het nou of niet?’ In het werk houdt de godin Dwaasheid een lofzang op zichzelf. Ze stelt zonder blikken of blozen dat ‘de verheven wijsheid uitsluitend toegankelijk is onder begeleiding van dwaasheid’ en dat een rationele levenshouding het geluk alleen maar in de weg staat. Verder maakt de godin een onderscheid tussen twee vormen van waanzin. De eerste vorm is slecht en leidt tot oorlog en moord; de tweede is daarentegen genotzalig en bevrijdt ons van alle zorgen. Het werkje is duidelijk ironisch geschreven, maar zoals bij elke goede parodie weet je nooit helemaal zeker of het een grap is of niet; Dwaasheid weet zelf soms niet eens meer of ze serieus is of niet. Wie zich te lang het hoofd breekt over deze vraag, gaat vanzelf verlangen naar de zoete waanzin waar de godin over spreekt.
Shakespeare (1564-1616)
William Shakespeare laat waanzin regelmatig een rol spelen in zijn stukken, maar misschien nergens zo prominent als in zijn meesterwerk Hamlet. In de waanzinnige Hamlet zag de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche de dionysische mens. De Deense prins heeft de gruwelijke waarheid dat het leven zinloos is aanschouwd en hij walgt nu van het bestaan. Toch zal hij de herculische taak op zich nemen om er betekenis aan te geven door te handelen. Dit moet de toeschouwers inspireren tot grootse daden en ze tegelijkertijd de noodzakelijke troost bieden. De tragedie was volgens Nietzsche de perfecte samensmelting van de twee oerneigingen in de mens: het apollinische en het dionysische. De eerste neiging doet ons verlangen naar orde in de wereld, terwijl de tweede ons juist vertelt dat elke vorm van orde gemaakt is en het bestaan niks meer is dan doelloze chaos.
Schelling (1775-1854)
Duitsland, begin negentiende eeuw. Het vertrouwen in de rede bevindt zich op een ongekend hoogtepunt. Filosofen construeren enorme denksystemen waarin ze beweren elk aspect van het bestaan rationeel te verklaren. De filosoof Friedrich Schelling valt tegelijkertijd binnen én buiten deze groep. Een levend systeem creëren, zo omschrijft deze Duitse denker zijn doel. Een systeem dat puur en alleen gebaseerd is rationele gronden is voor Schelling koud en steriel. Hoe krijgt hij dan een hartslag in zijn project? Zijn antwoord is strijd. Leven ontstaat wanneer twee ideeën met elkaar concurreren om de overhand te krijgen; de mens is geen uitzondering op deze regel. De menselijke intelligentie kan pas echt floreren als die de strijd aangaat met de waanzin. Alhoewel Schelling duidelijk maakt dat de grote denker de waanzin telkens overwint, mag dit dus nooit een permanente overwinning worden. Een intellect zonder waanzin is een koud intellect waar geen grootsheid uit zal voortkomen.
Friedrich Nietzsche (1844–1900)
De bekendste waanzinnige filosoof is Friedrich Nietzsche. De oorzaak van zijn waanzin is onbekend, al circuleren er meerdere theorieën. De een beweert dat hij krankzinnig werd door zijn eigen zware filosofie, waarin hij schrijft over een nieuwe tijd en een nieuwe mensheid. De ander meent dat zijn waanzin te wijten is aan een vergevorderd stadium van syfilis. Een derde beweert dat hij slachtoffer was van een hersentumor. Waar wel consensus over lijkt te bestaan is dat Nietzsche de laatste elf jaar van zijn leven in complete waanzin heeft doorgebracht. Vlak voor zijn ineenstorting schreef hij de autobiografie Ecce Homo. Hierin lijkt zijn gekte al door te klinken: de hoofdstukken dragen titels als ‘Waarom ik zo wijs ben’, ‘Waarom ik zo knap ben’, en ‘Waarom ik zulke goede boeken schrijf’. De vraag is of Nietzsche hier een ultieme vorm van ironie bereikt heeft of dat hij zichzelf reeds verloren was.
Freud (1856–1939)
Het onbewuste is volgens Sigmund Freud een bron van allerlei psychische afwijkingen. De Oostenrijkse psychoanalyticus meent dat het onbewuste hoofdzakelijk tot ons komt door middel van onze dromen. Om iets te kunnen zeggen over het onbewuste zullen we dus naar onze dromen moeten kijken. Om jezelf van psychotische gedachten te ontdoen moet je ze opnieuw verkennen. Freud, bekend van zijn psychoanalyse, voerde jarenlange gesprekstherapieën uit met zijn patiënten om het onbewuste, waarin de bron van de psychose huisvest, naar boven te laten komen – een begin van genezing.
Foucault (1926–1984)
De grens tussen normaal en waanzinnig bestaat niet, meent filosoof Michel Foucault. De waanzin wordt gecreëerd door de mensen die je proberen te ‘genezen’. Foucault wijst ons op een machtsmechanisme waarin de psychiatrie het opperbevel heeft. Je wordt als patiënt in een isoleercel of dwangbuis gestopt, en gedwongen om medicatie te nemen. Dit doet de psychiatrie om een duidelijk onderscheid te maken tussen wat normaal en wat abnormaal is. Foucault gaat op zoek naar het begin van de waanzin. Wanneer zijn we als samenleving gaan geloven in het abnormale? Wanneer is de waanzin gedefinieerd? Hij meent dat er – ondanks de vele tegengestelde berichten – sinds de Middeleeuwen weinig veranderd is in de omgang met waanzinnigen. Waar de gekken vroeger opgesloten werden in een dolhuis, werden patiënten in de tijd van Foucault in een gesloten psychiatrische inrichting geplaatst.
Wouter Kusters (1966)
Kusters, die zelf tweemaal een psychose had, wil de grens tussen de psychoot en de buitenwereld aan de kaak stellen. Volgens de buitenwereld gedraagt de psychoot zich anders, terwijl voor de psychoot de buitenwereld zich juist anders is gaan gedragen. Kusters meent dat je de psychose – waanzin in zijn puurste vorm volgens hemzelf – achteraf niet als zieke, angstige en vooral zinloze periode moet beschouwen. Psychoses negatief labelen helpt niet. Door de psychose gecontroleerd te herbeleven krijg je inzichten die je kunnen helpen. Kusters omschrijft de waanzin als ‘de uitdrukking van het verlangen naar oneindigheid in een wereld die zichzelf als eindig definieert’. Je bent in de waanzin, aldus Kusters, op een ongecontroleerde, associatieve, wilde manier bezig om de meest fundamentele vragen van het bestaan op te lossen. Waanzin is volgens Kusters dan ook een bron van filosofische ideeën.