Home Darwinisme van de gaten

Darwinisme van de gaten

Door Jeroen Hopster op 23 december 2014

Cover van 01-2015
01-2015 Filosofie Magazine Lees het magazine

‘Tegenwoordig zijn we allemaal darwinisten’, meent filosoof Pouwel Slurink. Maar dan rekent hij buiten de Amerikaanse hoogleraar Thomas Nagel. Beide filosofen schreven een boek over de filosofische implicaties van het darwinisme, met tegenovergestelde conclusies.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Ooit meenden wetenschappelijk angehauchte denkers dat verschijnselen het best begrepen kunnen worden door ze te reduceren tot fysieke deeltjes. Die tijd is wel geweest. Hoe goed we onze mechanica ook op orde hebben, daarmee leren we maar weinig over de organische wereld, laat staan over het doen en laten van de mens. De wetenschappen vormen een ongeordend geheel, luidt de nieuwe consensus, verenigd in hun methodische streven naar kennis, maar versplinterd in hun niveaus en middelen van verklaring. ‘Fysicalistisch reductionisme’ heeft afgedaan.
Tot zover kunnen Thomas Nagel en Pouwel Slurink – auteurs van twee recente boeken over de reikwijdte van het darwinisme – het vermoedelijk eens worden, maar daar houdt hun overeenstemming ook op. In Aap zoekt zin verdedigt Slurink ‘evolutionair naturalisme’ als basishouding van wetenschappelijk begrip, terwijl Nagel in Geest en kosmos het vermoeden uitspreekt dat deze basishouding fundamenteel tekortschiet. Neem het bestaan van bewustzijn, of van goed en kwaad: zijn die wel verenigbaar met een darwinistische visie?

Overmoedig materialisme

De natuurwetenschappen hebben grote successen te danken aan hun materialistische verklaringswijze, stelt de New Yorkse hoogleraar Nagel, maar daar hebben zij een aanzienlijke prijs voor betaald. Niet-materiële verschijnselen zoals ‘geest’ en ‘objectieve waarde’ zijn veronachtzaamd: hun bestaan wordt door naturalisten ofwel tot materiële eigenschappen gereduceerd, ofwel gewoonweg ontkend. Geen van beide alternatieven is erg bevredigend, meent Nagel; een beroep op kosmisch toeval of de hand van God vaart niet veel beter. Daarom opteert hij voor een totaal andere zienswijze: ‘geest’ vormt – net zoals tijd en ruimte – een fundamenteel onderdeel van de werkelijkheid.
Dat klinkt misschien speculatief; op een testbare hypothese zult u de filosoof niet betrappen. Maar daar is het Nagel niet om te doen: hij wil slechts wijzen op de hiaten in het heersende paradigma van de natuurwetenschappen. Naar analogie van een ‘God van de gaten’ – het lukraak postuleren van goddelijke interventie bij onverklaarde verschijnselen – spreekt Nagel geringschattend over het ‘darwinisme van de gaten’. Er blindelings op vertrouwen dat het darwinisme de gaten wel zal dichten, getuigt van naturalistische overmoed.

Bewustzijn

Het ene naturalisme is het andere niet, benadrukt de Nederlandse denker Pouwel Slurink in het eerste deel van Aap zoekt zin. Slurink zelf is aanhanger van het ‘evolutionair naturalisme’ van Roy Wood Sellars (1880-1973). Diens uitgangspunt is dat de wereld weliswaar uit materie bestaat, maar dat wij, als bewuste wezens, materiële processen ook van binnenuit kunnen aanschouwen: wij beschikken over ‘participerende kennis’. Het bewustzijn is dus niet losgezongen van de materiële wereld, maar toch zouden wij het niet kunnen doorgronden door slechts ‘van buitenaf’ onderzoek te doen naar het fysieke brein. Geest is een interne ‘systeemeigenschap’, waarvan het functioneren, betoogt Slurink, heel goed evolutionair kan worden geduid.
Ga maar na hoe adaptief ons bewustzijn is. Elk levend wezen wordt voortdurend voor handelingskeuzes geplaatst: welk voedsel zal het verzamelen, welke partner wordt het hof gemaakt? In een zeer simpele leefomgeving, zeg die van een bacterie, kunnen zulke beslissingen volledig worden voorgeprogrammeerd: ren weg bij chemisch signaal A, zoek toenadering bij chemisch signaal B. Maar hoe complexer de omgeving, des te groter wordt de uitdaging om de juiste reflexen op voorhand vast te stellen. Daarom hebben veel diersoorten een centraal beslissingssysteem ontwikkeld – het brein –, dat grotere flexibiliteit verschaft om een weg te vinden in een veranderlijke omgeving.
Sensaties van pijn en plezier – een ‘voorgeprogrammeerde waardeschaal’ – fungeren in dat systeem als motiverende trigger: ze zetten ons aan om het ene te doen en het andere te laten. Die hypothese strookt met onze eigen ervaring: adaptief gedrag – voldoende eten, verliefd worden, seks hebben – gaat doorgaans gepaard met een flinke dosis genot, terwijl niet-adaptief gedrag – je hoofd stoten, uitwerpselen opeten – juist pijn of walging oproept. Het darwinisme, zo blijkt, biedt wel degelijk hulpmiddelen om ons bewustzijn te duiden.

Verwondering

Aap zoekt zin is onderbouwd met interessante biologische details en geschreven met kennis van zaken, hoewel Slurink misschien iets te vaak de genen aan het stuur plaatst. Maar zijn benadering biedt vruchtbare aanknopingspunten voor een verdere synthese van onze evolutionaire kennis met onderwerpen uit de filosofie, zoals geest en moraal. Synthese is daarbij het sleutelwoord: een evolutionaire benadering hoeft onderwerpen uit andere onderzoeksgebieden niet af te pakken en op te slokken, maar voorziet die onderwerpen van een natuurhistorische context, die meer gerichte benaderingen mogelijk maakt.
Precies die mogelijkheid tot synthese ontbreekt in Nagels keuzemenu: zo stellig postuleert hij het bestaan van ‘geest’ en ‘objectief goed en kwaad’, dat meer nauwkeurige definities eigenlijk bij voorbaat al zijn uitgesloten. Nagel lijkt zich niet te realiseren dat wetenschap en filosofie vaak vooruitkomen door problemen te deconstrueren en slechte vragen door betere te vervangen. Geest en kosmos leest als het betoog van een mystery-seeker, die verstrikt is geraakt in de taal. Ook de Nederlandse vertaling draagt daaraan bij: er gaat nauwelijks een zin voorbij zonder lelijke anglicismen (‘assertabiliteitscondities’) of onhandige vertalingen (‘geschiktzijn’ in plaats van fitness). Zelfs constructies met meer dan tien lettergrepen (‘miniatuurrationaliteitsatomen’) worden niet geschuwd.
Als de mist van woorden is opgelost, wat blijft er dan over van het hiaat in de darwinistische visie? Ik vermoed dat Nagel, zelfs als hij een evolutionaire verklaring van het bewustzijn langs Slurinks lijnen accepteerde, erop zou blijven hameren dat die slechts verklaart waarom wij een geest hebben, maar niet hoe ‘ervaring met een niet-materieel karakter’ überhaupt mogelijk is. Toegegeven: misschien is dat een vraag waar de wetenschap geen antwoord op geeft. Of we dat als hiaat beschouwen is echter een tweede. Het is een vraag van dezelfde orde als: ‘Hoe komt het eigenlijk dat materie de eigenschappen heeft die zij heeft?’, of: ‘Waarom hebben kleuren de kleur die ze hebben?’ Sommige zaken nemen wetenschappers voor lief; sommige filosofen blijven zich verwonderen.